ECLI:NL:RBDHA:2022:10515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
09-125021-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging en bedreiging met zware mishandeling, schuldigverklaring zonder straf of maatregel

Op 13 oktober 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging en bedreiging met zware mishandeling. De zaak was eerder door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen. De verdachte werd beschuldigd van het openlijk plegen van geweld tegen een auto en het bedreigen van een persoon met een mes op 25 juni 2018 in Leiden. Tijdens de zittingen op 15 oktober 2018 en 29 september 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de bedreiging, maar vorderde vrijspraak voor het openlijk geweld. De verdediging pleitte voor vrijspraak van beide tenlastegelegde feiten.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de openlijke geweldpleging, aangezien niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de auto had beschadigd. Wel werd de bedreiging met een mes bewezen geacht, omdat de aangever en getuigen verklaarden dat de verdachte een mes had getoond en dreigende woorden had geuit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de bedreiging, maar legde geen straf of maatregel op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en het gedrag van de aangever. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank besloot dat de kosten voor de verdediging van de verdachte door de benadeelde partij moesten worden gedragen, maar begrootte deze op nihil.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 09-125021-18
Datum uitspraak : 13 oktober 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1997 [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 oktober 2018 (politierechter) en
29 september 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. Huisman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. T. Gümüs naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Leiden [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp getoond aan die [slachtoffer] en/of (daarbij) deze
dreigend de woorden toegevoegd: "Jij wordt vermoord, jij gaat er aan, ik snij je keel door" en/of "Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Leiden openlijk, te weten op de Cornelis Schuytlaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een auto (merk: Volvo, [kenteken] ) (bestuurd door [slachtoffer] ) door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op die auto in te steken terwijl hij, verdachte, dit goed opzettelijk heeft vernield;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Leiden opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk: Volvo, kenteken: [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt (door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op die auto in te steken).

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover het gaat om het opzettelijk dreigend tonen van een mes. Van het overige onder 1 ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde, heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit.
3.3.
Vrijspraak: feit 2 primair en subsidiair
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. Net als de officier en de raadsvrouw ziet zij onvoldoende bewijs dat de verdachte in vereniging geweld tegen de auto van [slachtoffer] (hierna: de aangever) heeft gepleegd of dat de verdachte die auto heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar heeft gemaakt. Op de camerabeelden is te zien dat de [medeverdachte] met een voorwerp op de auto inslaat en daarmee deze beschadigt. Dat ook de verdachte de auto van de aangever heeft beschadigd of aan die beschadiging een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd, blijkt echter onvoldoende uit de bewijsmiddelen. Nu de verdachte dit ook ontkent, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen: feit 1
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 211).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 27 juni 2018, voor
zover inhoudende (p. 96-97):
Op maandag 25 juni 2018 reed ik op de Cornelis Schuytlaan in Leiden. Ik zag links van mij een zwarte Renault Megane. Ik zag in die auto als bestuurder [verdachte] en als bijrijder [medeverdachte] . (…) Zij lieten hun auto voor het verkeerslicht staan. Ik zag dat ze beiden messen in hun handen hadden. Ze liepen naar mij toe met die messen. Ze schreeuwden en ze hielden de messen richting mij.
2. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 29 september 2022, voor zover inhoudende:
Op 25 juni 2018 zat ik als bestuurder in de Renault Megane. [medeverdachte] was de bijrijder. Nadat de auto van de aangever onze auto had geramd, heb ik een aardappelschilmesje gepakt en ben ik naar de auto van de aangever toegelopen. Ik wilde op de ruit gaan slaan. (….)
3. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] opgemaakt op 25 juni 2018, voor zover inhoudende (p. 64-65):
Op maandag 25 juni 2018 zat ik in onze werkbus op de kruising van de Churchilllaan met de Cornelis Schuytlaan te Leiden. Ik zag dat een Renault Megane midden op de rijbaan stond geparkeerd. Ik zag dat er een jongen aan kwam rennen welke als bestuurder in de Renault stapte. (….)
Ik zag dat jongen 1 ineens een broodmes in zijn hand had en hoorde hem richting de Volvo schreeuwen: "Kijk uit hé, ik heb een mes!". (…)
3.5.
Bewijsoverweging
Van bedreiging is sprake als gedragingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Daarbij komt dat het opzet van de dader moet zijn gericht op het ontstaan van die vrees bij de bedreigde.
De aangever heeft verklaard dat de verdachte een mes op hem heeft gericht. Deze verklaring wordt ondersteund door een getuige die heeft verklaard te hebben gezien dat de verdachte een mes in zijn handen had terwijl hij in de richting van de auto van de aangever schreeuwde dat hij een mes had. In het licht van het feit dat op dat moment sprake was van een confrontatie tussen enerzijds de verdachte en de medeverdachte, en anderzijds de aangever, is de rechtbank van oordeel dat dit een gedraging is die bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon doen ontstaan dat het mes zou worden gebruikt om hem iets aan te doen. Dat de verdachte niet de intentie had om te dreigen, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen, voor zover het gaat om het tonen van een mes. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt dat de verdachte tevens dreigende bewoordingen heeft geuit richting de aangever.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 25 juni 2018 te Leiden [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond aan die [slachtoffer] .

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, mede rekening houdend met het gedrag van de aangever ten tijde van het gepleegde feit, de overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.00), schuldigverklaring zonder strafoplegging gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM is overschreden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft op straat een ander (de aangever) met een mes bedreigd. Het plegen van een dergelijk agressief feit brengt gevoelens van angst met zich voor de bedreigde, maar mogelijk ook voor toevallige omstanders. Daar staat tegenover dat het gedrag van de aangever evenzeer agressief was en daarmee vermoedelijk heeft bijgedragen aan het (strafbare) gedrag van de verdachte.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het strafblad van de verdachte. Daaruit blijken geen recente, relevante veroordelingen die in het nadeel van de verdachte wegen. Wel is verdachte na de pleegdatum van het onderhavige feit veroordeeld tot de betaling van geldboetes en een gevangenisstraf, hetgeen maakt dat het bepaalde in artikel 63 Sr. van toepassing is. Daarnaast houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM, in dit geval een overschrijding van ruim twee jaren (uitgaand van de dag van inverzekeringstelling op
25 juni 2018 als aanvangsdatum, 25 juni 2020 als datum twee jaar na aanvang en
13 oktober 2022 als datum eindvonnis), welke overschrijding niet aan de verdediging te wijten is.
Met de officier van justitie acht de rechtbank het gelet op voornoemde omstandigheden passend en geboden om verdachte geen straf of maatregel op te leggen en te volstaan met een schuldigverklaring.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.564,85, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 564,85 aan materiële schade en € 1000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat die onvoldoende is onderbouwd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat die onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het materiële gedeelte van de vordering overweegt de rechtbank dat de gestelde kosten van een nieuwe voorruit van € 514,85 en van een vernieuwde grill van € 50,- geen rechtstreekse schade betreffen als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit.
Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering overweegt de rechtbank dat uit de feiten blijkt dat (mogelijk) sprake is van eigen schuld van de aangever. Het vaststellen van de mate van eigen schuld of het aan de benadeelde partij geven van gelegenheid voor een nadere onderbouwing, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Gelet op het voorgaande zal de benadeelde partij in de gehele vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Hij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte schuldig zonder oplegging van straf of maatregel;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R. Aaron, voorzitter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
in tegenwoordigheid van R. van Ast-Natadiningrat, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2022.