ECLI:NL:RBDHA:2022:10514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
09-125043-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging en bedreiging met een mes in Leiden

Op 13 oktober 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging en bedreiging met een mes. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 juni 2018 in Leiden, waarbij de verdachte de aangever met een mes heeft bedreigd en openlijk geweld heeft gepleegd tegen diens auto. Tijdens de zittingen op 15 oktober 2018 en 29 september 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging met het mes wettig en overtuigend bewezen was, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd tegen de auto van de aangever. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond toen hij op de auto van de aangever insloeg, en dat zijn handelen binnen de grenzen van noodzakelijke verdediging viel. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard voor de bedreiging, maar geen straf of maatregel opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en het gedrag van de aangever. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging van de verdachte in verband met de vordering van de benadeelde partij op nihil vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 09-125043-18
Datum uitspraak : 13 oktober 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 oktober 2018 (politierechter) en
29 september 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. Huisman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.F. Grégoire naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Leiden [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp getoond aan die [slachtoffer] en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood" en/of "Ik ga je dood maken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Leiden openlijk, te weten op de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een auto (merk: Volvo, kenteken: [kentekenplaat] ) (bestuurd door [slachtoffer] ) door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op die auto in te steken terwijl hij, verdachte, dit goed opzettelijk heeft vernield;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Leiden opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk: Volvo, kenteken: [kentekenplaat] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt (door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op die auto in te steken).

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak. Feit 2 subsidiair kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde bepleit.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman een beroep op noodweer gedaan en heeft daarom ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 2 primair en vrijspraak ten aanzien van feit 2 subsidiair bepleit.
3.3.
Vrijspraak: feit 2
3.3.1
Feit 2 primair
De rechtbank is met betrekking tot het onder feit 2 primair ten laste gelegde (openlijke geweldpleging) van oordeel dat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Zij acht -met de officier van justitie - niet wettig en overtuigend bewezen dat het geweld tegen de auto van de aangever met verenigde krachten is gepleegd. Op de camerabeelden is te zien dat alleen de verdachte met een voorwerp heeft ingeslagen op de auto van [slachtoffer] (hierna: de aangever), waardoor schade aan die auto is ontstaan. Uit de camerabeelden en de overige bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat een ander, namelijk [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte), daaraan een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
3.3.2
Feit 2 subsidiair
De rechtbank ziet zich ten aanzien van feit 2 subsidiair (vernieling) voor de vraag gesteld of de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daarvoor is vereist dat het handelen van de verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. De rechtbank neemt bij de beantwoording van deze vraag het volgende in aanmerking.
Uit de camerabeelden en de getuigenverklaringen blijkt dat er op 25 juni 2018 op de [adres] in Leiden een heftige confrontatie heeft plaatsgevonden tussen enerzijds de verdachte en de medeverdachte, en anderzijds de aangever.
Daarbij zijn de verdachte en de medeverdachte uit hun auto gestapt en zijn zij achter de aangever aangerend, die over de stoep wegreed met zijn auto. De aangever is volgens meerdere getuigen vervolgens met zijn auto in een nabijgelegen straat gekeerd en is daarna met aanzienlijke snelheid op de auto van de verdachte en medeverdachte ingereden. Direct daarop heeft de verdachte met een voorwerp ingeslagen op de auto van de aangever.
De rechtbank is van oordeel dat het door de aangever inrijden op de auto, waarin de verdachte en de medeverdachte inmiddels weer hadden plaatsgenomen, niet anders kan worden beschouwd dan als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte en de medeverdachte en/of hun auto. De rechtbank acht het aannemelijk dat de verdachte, zoals hij bij de politie en ter terechtzitting heeft verklaard, vervolgens op de auto van de aangever heeft ingeslagen ter noodzakelijke verdediging van zichzelf, de medeverdachte en hun auto. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte daarbij binnen de grenzen van de subsidiariteit en proportionaliteit gebleven. Onttrekking aan de aanranding kon van de verdachte immers niet worden gevergd, gelet op de verklaring van de verdachte dat hij vreesde dat de aangever achter hem aan zou rijden als hij probeerde weg te vluchten. Deze vrees acht de rechtbank, gelet op de hectiek van dat moment, niet onredelijk. Daarnaast staat het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel (het met een voorwerp inslaan op de auto) niet in een onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding, te weten het met een auto inrijden op de auto waarin de verdachte en de medeverdachte zaten. Aan de verdachte komt daarom een beroep op noodweer toe waardoor de wederrechtelijkheid aan de vernieling komt te ontvallen. Gelet hierop dient de verdachte van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen: feit 1
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 211).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 27 juni 2018, voor
zover inhoudende (p. 96-97):
Op maandag 25 juni 2018 reed ik op de [adres] in Leiden. Ik zag links van mij een zwarte Renault Megane. Ik zag in die auto als bestuurder [medeverdachte] en als bijrijder [verdachte] . (…) Zij lieten hun auto voor het verkeerslicht staan. Ik zag dat ze beiden messen in hun handen hadden. Ze liepen naar mij toe met die messen. Ik hoorde [verdachte] tegen mij zeggen "ik ga je dood maken". Ze schreeuwden en ze hielden de messen richting mij.
2. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 29 september 2022, voor zover inhoudende:
Ik bevestig wat [medeverdachte] zojuist heeft verklaard, namelijk dat wij op 25 juni 2018 in de Renault Megane zaten, dat [medeverdachte] de bestuurder was en ik de bijrijder en dat de aangever naast ons stopte met zijn auto. Ik droeg destijds een bril.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [ getuige 1] , opgemaakt op
27 juni 2018, voor zover inhoudende (p. 81-82):
Op maandag 25 juni 2018 bevond ik mij aan de [adres] . Ik zag de mannen uit de Renault stappen.
De inzittende van de Renault wilde in de richting van de bestuurder van de donkergrijze auto lopen. Ik zag dat de bijrijder een mes in zijn handen had. Ik zag dat de bijrijder van de zwarte Renault met zijn mes een snijdende beweging maakte bij zijn eigen keel en ik hoorde hem zeggen: "Ik heb een mes" en "Ik ga je steken".
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , opgemaakt op 27 juni 2018,
voor zover inhoudende (p. 96-97):
Op maandag 25 juni 2018 zag ik twee mannen rennend vanuit de richting van de [straat] komen. Ik kan deze twee mannen als volgt, omschrijven:
MAN 1:
- brildragend, soort pilotenbril
MAN 2:
(…)
Ik keek de [straat] in en zag dat er een auto aan kwam rijden. Ik zag dat MAN 1 en MAN 2 nu op de auto af kwamen lopen. Ik hoorde MAN 1 in de richting van de auto zeggen: "ik maak je dood, ik maak je dood".
3.5.
Bewijsoverweging
Van bedreiging is sprake als uitlatingen en/of gedragingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Daarbij komt dat het opzet van de dader moet zijn gericht op het ontstaan van die vrees bij de bedreigde.
De aangever heeft verklaard dat de verdachte een mes op hem heeft gericht en tegen hem heeft geschreeuwd dat hij hem ging doodmaken. Deze verklaring wordt ondersteund door een getuige die verklaart te hebben gezien dat de verdachte een mes in zijn handen had en twee getuigen die verklaren te hebben gehoord dat de verdachte zich dreigend heeft uitgelaten richting de aangever. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de aangever door de verdachte is bedreigd.
De rechtbank is met betrekking tot het onder feit 1 ten laste gelegde van oordeel dat dit wettig en overtuigend is bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 25 juni 2018 te Leiden [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp getoond aan die [slachtoffer] en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood" en/of "Ik ga je dood maken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, mede rekening houdend met het gedrag van de aangever ten tijde van het gepleegde feit, de overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.), schuldigverklaring zonder strafoplegging gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM is overschreden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft op straat een ander (de aangever) met een mes bedreigd. Het plegen van een dergelijk agressief feit brengt gevoelens van angst met zich voor de bedreigde, maar mogelijk ook voor toevallige omstanders. Daar staat tegenover dat het gedrag van de aangever evenzeer agressief was en daarmee vermoedelijk heeft bijgedragen aan het (strafbare) gedrag van de verdachte.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het strafblad van de verdachte. Daaruit blijken geen recente, relevante veroordelingen die in het nadeel van de verdachte wegen. Wel is verdachte na de pleegdatum van het onderhavige feit veroordeeld tot de betaling van geldboetes, hetgeen maakt dat het bepaalde in artikel 63 Sr. van toepassing is. Daarnaast houdt de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening met een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM, in dit geval een overschrijding van ruim twee jaren (uitgaand van de dag van inverzekeringstelling op 25 juni 2018 als aanvangsdatum, 25 juni 2020 als datum twee jaar na aanvang en 13 oktober 2022 als datum eindvonnis), welke overschrijding niet aan de verdediging te wijten is.
Met de officier van justitie acht de rechtbank het gelet op voornoemde omstandigheden passend en geboden om verdachte geen straf of maatregel op te leggen en te volstaan met een schuldigverklaring.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.564,85, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 564,85 aan materiële schade en € 1000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat die onvoldoende is onderbouwd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat die onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het materiële gedeelte van de vordering overweegt de rechtbank dat de gestelde kosten van een nieuwe voorruit van € 514,85 en van een vernieuwde grill van
€ 50,- geen rechtstreekse schade betreffen als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit.
Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering overweegt de rechtbank dat uit de feiten blijkt dat (mogelijk) sprake is van eigen schuld van de aangever. Het vaststellen van de mate van eigen schuld of het aan de benadeelde partij geven van gelegenheid voor een nadere onderbouwing daarvan, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Gelet op het voorgaande zal de benadeelde partij in de gehele vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Hij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte schuldig zonder oplegging van straf of maatregel;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R. Aaron, voorzitter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
in tegenwoordigheid van R. van Ast-Natadiningrat, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2022.