ECLI:NL:RBDHA:2022:10509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.4557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en paspoortvereiste in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Turkse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor de afgifte van een verblijfsdocument EU/EER, welke door de staatssecretaris op 6 augustus 2021 was afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 8 maart 2022 ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak op 8 september 2022 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een referente aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de eiser niet voldeed aan het paspoortvereiste, zoals gesteld in artikel 10 van de Verblijfsrichtlijn. De eiser had een aanvraag ingediend om een verblijfsdocument EU/EER, maar had geen geldig paspoort overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij niet meer in het bezit kon worden gesteld van een geldig paspoort, ondanks zijn beweringen over een signalering in Turkije. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geweigerd om een vrijstelling van het paspoortvereiste te verlenen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.518, en droeg de staatssecretaris op het griffierecht van € 181 te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en de eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4557

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

In het besluit van 6 augustus 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
In het besluit van 8 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is verschenen [Naam 2], referente. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Turkse nationaliteit en geboren op [Geboortedatum]. Op 4 februari 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Deze aanvraag is op 5 september 2016 ingewilligd en heeft eiser verblijf gekregen bij zijn voormalige partner. Bij besluit van 2 april 2020 is vastgesteld dat eisers rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan per 1 januari 2019 is geëindigd. Eiser heeft op 7 april 2020 bezwaar gemaakt tegen dat besluit en bij besluit van 11 juni 2020 is het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 september 2020 is het beroep tegen dit besluit niet ontvankelijk verklaard.
2. Op 25 november 2020 heeft eiser de onderhavige aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER om te verblijven bij referente ingediend. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Eisers bezwaar hiertegen is op 8 maart 2022 ongegrond verklaard. Volgens verweerder voldoet eiser niet aan het paspoortvereiste, waarvan hij niet kan worden vrijgesteld. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat de toets aan het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel niet volstaat. Eiser is van mening dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de consequenties van het strikt vasthouden aan de voorwaarde dat eiser zijn identiteit en nationaliteit overtuigend duidelijk moet maken en het daarbij tegenwerpen dat geen sprake is van bewijsnood. Ook heeft verweerder ten onrechte niet onderzocht en betrokken bij zijn beoordeling hoe reëel het is voor eiser om naar Turkije te gaan en vervolgens een faciliterend visum aan te vragen teneinde in Nederland nogmaals een aanvraag in te dienen voor verblijf bij partner.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit artikel 10, tweede lid, onder a, van de Verblijfsrichtlijn [1] volgt dat van familieleden van Unieburgers die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, wordt verwacht dat zij een geldig paspoort overleggen. Om in Nederland als familielid van een Unieburger op grond van artikel 8.13, derde lid, aanhef en onder a, van het Vb [2] te kunnen verblijven, dient eiser derhalve een geldig paspoort over te leggen. Op het moment dat eiser onderhavige aanvraag indiende, lag het op zijn weg om aan te tonen dat hij op dat moment aan alle voorwaarden voldeed, waaronder het overleggen van een geldig paspoort. Eiser heeft een kopie van een verlopen paspoort overgelegd, echter is een verlopen paspoort geen geldig document voor grensoverschrijding.
5. Eiser heeft vervolgens ook niet aangetoond dat hij niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort. Eiser stelt dat hij in Turkije gesignaleerd staat, omdat hij daar voor een misdrijf is veroordeeld. Vanwege dit signalement is het voor hem niet mogelijk om in Nederland een paspoort te verkrijgen bij de Turkse ambassade en dient hij daarvoor naar Turkije af te reizen. Van eiser mag echter worden verwacht dat hij inspanning verricht om een geldig paspoort te verkrijgen. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij in het bezit kan worden gesteld van een laissez passer als hij bereid is om naar Turkije af te reizen om daar zijn zaken met de Turkse autoriteiten af te handelen. Hierbij is van belang dat eiser van de Turkse autoriteiten eerder al een laissez passer heeft verkregen, welke hij ongebruikt heeft laten verlopen. Daarnaast dateert de onderhavige aanvraag van eiser van bijna twee jaar geleden. Niet is gebleken dat eiser sindsdien heeft getracht om nogmaals in het bezit gesteld te worden van een laisser passer, dan wel een poging heeft ondernomen om een geldig paspoort te verkrijgen. Ter zitting heeft eiser nog verklaard dat hij recentelijk een advocaat heeft genomen om voor hem uit te zoeken hoe hij een geldig paspoort kan verkrijgen. Niet valt in te zien waarom eiser dit pas recentelijk heeft gedaan, nu zijn aanvraag dateert van bijna twee jaar geleden. Verweerder heeft dan ook terecht geen vrijstelling van het paspoortvereiste aan eiser verleend. Voor zover eiser stelt dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de consequenties van het strikt vasthouden aan het paspoortvereiste, heeft eiser evenwel tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure voldoende gelegenheid gekregen om zijn bezwaren hiertegen toe te lichten.
6. Tot slot heeft verweerder zich in zijn verweerschrift van 16 augustus 2022 op het standpunt gesteld dat in het bestreden besluit abusievelijk een verkeerde grondslag is opgenomen door te verwijzen naar artikelen 3.19 en 3.72 van het Vb. Deze artikelen betreffen aanvragen tot verlening van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Echter heeft eiser verzocht om een verblijfsdocument EU/EER en is de Verblijfsrichtlijn van toepassing op eiser. Op grond van artikel 10, tweede lid, onder a van de Verblijfsrichtlijn en artikelen 8.11 en 8.13 van het Vb moet eiser beschikken over een geldig paspoort bij de indiening van een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. In dit verband heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiser materieel gezien om de juiste reden is afgewezen nu eiser geen geldig paspoort heeft overgelegd bij zijn aanvraag. Zoals onder 5 is overwogen, is ook niet gebleken dat eiser niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort of dat dit van hem niet kan worden verwacht. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit gebrek, zoals door verweerder is verzocht, met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [3] te passeren, omdat niet is gebleken dat eiser is benadeeld.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Wegens het geconstateerde gebrek ziet de rechtbank aanleiding tot veroordeling van verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.518 (
duizendvijfhonderdachttien euro) te betalen aan eiser;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 (
honderdeenentachtig euro) aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38/EG.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Algemene wet bestuursrecht.