ECLI:NL:RBDHA:2022:10501
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan andere lidstaat
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker had op 30 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat een andere lidstaat verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, zoals bepaald in de Dublinverordening.
De verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat de asielaanvraag niet binnen de gestelde overdrachtstermijn kon worden behandeld. De voorzieningenrechter heeft het belang van de verzoeker om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn beroep zwaarder laten wegen dan het belang van de staatssecretaris om de verzoeker eerder over te dragen aan de andere lidstaat.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het bestreden besluit werd geschorst. Dit betekent dat de verzoeker de behandeling van zijn beroep in Nederland mag afwachten. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 759,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. S.C. Spruijt, en is openbaar gemaakt op de website van de Rechtspraak.