ECLI:NL:RBDHA:2022:10499
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek van een asielzoeker, die zijn aanvraag niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 14 juli 2022 besloten dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Echter, hij trok zijn verzoek om een voorlopige voorziening in en vroeg in plaats daarvan om veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, wat op 17 augustus 2022 gebeurde.
De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Deze artikelen zijn ook van toepassing op de procedure voor voorlopige voorzieningen. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van tegemoetkomen door de staatssecretaris, omdat de verzoeker zelf zijn verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingetrokken. De rechtbank komt tot de conclusie dat er niet voldaan is aan de voorwaarden voor vergoeding van proceskosten, en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. Ż.A. Meinert, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.