ECLI:NL:RBDHA:2022:10494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering AIO-aanvulling na schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Sociale Verzekeringsbank (Svb) en een eiser die AIO-aanvulling ontving. De Svb heeft de AIO-aanvulling van eiser ingetrokken over de periode van 14 februari 2013 tot en met 31 december 2019 en heeft een bedrag van € 37.314,95 teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij een woning in Pakistan bezit, wat heeft geleid tot de intrekking van de uitkering. Eiser heeft betoogd dat zijn kinderen mede-eigenaren zijn van de woning en dat hij niet in staat is het teruggevorderde bedrag te betalen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Svb terecht de AIO-aanvulling heeft ingetrokken en het teruggevorderde bedrag heeft geëist, omdat eiser niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8011

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

8 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
Gemachtigde: mr. F. Arslan,
en

de raad van bestuur vande Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

gemachtigde: A. Metz.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2020 heeft verweerder de uitkering aan eiser ingevolge de Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ingetrokken over de periode14 februari 2013 tot en met 31 december 2019. Bij afzonderlijk besluit van
16 januari 2020 heeft verweerder € 37.314,95 van eiser teruggevorderd.
Deze twee besluiten worden gezamenlijk aangeduid als de primaire besluiten.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 19 november 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede S. Singh, tolk in de Pakistaanse taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was de schoonzoon van eiser aanwezig, de heer [A] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt vanaf 14 februari 2013 een gekort AOW-pensioen van verweerder en daarnaast vanaf diezelfde datum over verschillende perioden AIO-aanvulling. Blijkens een onderzoeksrapport van 25 juli 2019 in het kader van het project ‘Partner Buitenland’ heeft eiser verklaard tegen twee medewerkers van de Svb dat hij sinds 13 jaar een benedenwoning bezit op het adres [adres] [huisnummer] , [plaats] in Pakistan en dat zijn vrouw in deze woning woont. Deze vaststelling heeft geleid tot de primaire besluiten.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat de AIO-aanvulling moet worden ingetrokken en teruggevorderd vanwege schending van de inlichtingenplicht. De waarde van de woning over de periode van 14 februari 2013 tot 9 december 2019 en daarmee het recht op een AIO-aanvulling kan niet worden vastgesteld. Verder volgt uit het door verweerder op 30 december 2019 ontvangen taxatierapport dat de waarde van de woning op 9 december 2019 PKR 15.000.000 (€ 87.050,38) bedraagt. In de periode 9 december 2019 tot en met 31 december 2019 is daarom het vermogen hoger dan de vermogensgrens en heeft eiser om die reden geen recht op een AIO-aanvulling. Verweerder stelt dat er geen dringende redenen zijn om van de intrekking en terugvordering af te zien.
3. Eiser stelt dat verweerder van de intrekking en terugvordering moet afzien omdat zijn kinderen mede-eigenaren zijn van de woning en zijn zoon de formulieren heeft ingevuld. Eiser heeft altijd meegewerkt en heeft niet opzettelijk het vermelden van de woning achterwege gelaten. Eiser is niet in staat om het teruggevorderde bedrag te betalen omdat zijn inkomen rond bijstandsniveau ligt. Verweerder had deze bijzondere omstandigheden bij zijn besluiten moeten betrekken, aldus eiser.
4. Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgronden toegelicht en gesteld dat verweerder het taxatie-rapport ten onrechte aan de beslissing ten grondslag heeft gelegd, nu dit een Europese wijze van taxeren betreft. Voorts is gesteld dat wat er zij van het vermogen van eiser in het verleden, eiser thans niet over vermogen beschikt in Pakistan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 47a van de Pw verstrekt verweerder onder bepaalde voorwaarden een AIO-aanvulling en zijn de artikelen van de Pw van toepassing die zien op intrekking, terugvordering en het opleggen van een boete.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Pw trekt het college een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
Ingevolge artikel 58, achtste lid, van de Pw kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Op grond van de beleidsregel SB1078 geldt dit ook voor intrekking. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van een intrekking of terugvordering voor de betrokkene.
5.1
De rechtbank overweegt dat eiser op het aanvraagformulier van 20 februari 2013 en op het formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ van 5 februari 2018 heeft aangekruist dat hij geen onroerend goed bezit in het buitenland. Eiser betwist ook niet dat hij verweerder niet heeft ingelicht over het bezit van zijn woning in Pakistan. De rechtbank stelt vast dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden; hiervan kan ook sprake zijn als geen sprake is van opzet aan de kant van eiser. Over de periode van 14 februari 2013 tot 9 december 2019 moet verweerder daarom op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw de AIO-aanvulling intrekken en op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw de te veel betaalde AIO-aanvulling terugvorderen.
5.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder vanaf 9 december 2020 uit mocht gaan van de taxatie van het vermogen in Pakistan per die datum. Deze taxatie is zijdens eiser overgelegd en ook overigens is niet gebleken dat aan deze taxatie zwaarwegende gebreken kleven. Gelet op het aldus vastgestelde vermogen (€ 87.050,38) op 9 december 2020 heeft verweerder voorts terecht geconcludeerd dat eiser kon beschikken over een vermogen boven het voor hem in 2020 geldende vrij te laten vermogen. Verweerder was dus gehouden om de AIO-aanvulling over de periode 9 december 2020 tot en met 30 december 2020 in te trekken en terug te vorderen.
5.3
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op dringende redenen als volgt. Van dringende redenen om van intrekking of terugvordering af te zien is de rechtbank in deze zaak niet gebleken. Eiser stelt dat verweerder van de intrekking en terugvordering moet afzien vanwege de omstandigheden dat hij thans niet meer over vermogen beschikt, danwel dat zijn kinderen mede-eigenaren zijn van de woning. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om de door hem gestelde eigendomssituatie aannemelijk te maken, met name in het licht van de verklaring van de kinderen van eiser van 18 september 2020, dat de woning op naam staat van eiser. Ook de omstandigheid dat eiser de formulieren met betrekking tot de AIO-aanvulling niet zelf heeft ingevuld kan voor verweerder geen aanleiding zijn om van de terugvordering af te zien.
5.4
Gelet op het voorgaande was verweerder gehouden op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw de AIO-aanvulling met ingang van 14 februari 2013 in te trekken en op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw de teveel betaalde AIO-aanvulling ot een bedrag van
€ 37.314,95 terug te vorderen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier, op 8 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.