ECLI:NL:RBDHA:2022:10491
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had geen recht meer op de WIA-uitkering vanaf 2 juni 2020, zoals bepaald in het primaire besluit van 1 april 2020. Dit besluit werd door het UWV gehandhaafd na een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 13 januari 2021, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 28 april 2022, die via videoverbinding plaatsvond, heeft eiseres haar standpunten toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Eiseres was werkzaam als schoonmaakster en had een uitkering op basis van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig te werk zijn gegaan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres. Eiseres had verschillende psychische en fysieke klachten, maar de rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiseres correct hebben beoordeeld en dat de door eiseres aangevoerde argumenten niet voldoende waren om de besluiten van het UWV te weerleggen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat het UWV in zijn besluit om de WIA-uitkering te beëindigen in het gelijk is gesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.