ECLI:NL:RBDHA:2022:10486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.19226 en NL21.19227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor studie en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiser, die de Bengalese nationaliteit heeft en in Nederland studeerde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 13 april 2021 besloten de verblijfsvergunning in te trekken, omdat eiser per 1 september 2020 was uitgeschreven van zijn studie aan een erkende onderwijsinstelling. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 10 november 2021. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft de zaak op 9 augustus 2022 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De rechtbank overweegt dat eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden voor zijn verblijfsvergunning, aangezien hij niet langer ingeschreven was bij een erkende onderwijsinstelling. Eiser heeft aangevoerd dat hij binnenkort weer zal voldoen aan de voorwaarden, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De rechtbank wijst erop dat de intrekking van de verblijfsvergunning in overeenstemming is met de relevante wetgeving en dat er geen strijd is met de Studierichtlijn of het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.19226 (beroep) en NL21.19227 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiser met het verblijfsdoel ‘studie’ ingetrokken. Ook heeft verweerder een terugkeerbesluit opgelegd.
Bij besluit van 10 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL21.19226). Ook heeft eiser de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL21.19227).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2000 en heeft de Bengalese nationaliteit. Eiser heeft in 2019 een verblijfsvergunning regulier voor een studie aan de [scholengemeenschap 1] (hierna: erkende referent) gekregen. Op 19 oktober 2020 heeft verweerder van de erkende referent een melding ontvangen dat eiser per 1 september 2020 is uitgeschreven van zijn studie.
2. Verweerder heeft eiser bij brief van 18 november 2020 meegedeeld dat hij het voornemen heeft eisers verblijfsvergunning in te trekken. Eiser heeft hierop zijn zienswijze gegeven. Vervolgens heeft verweerder in het primaire besluit de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken vanaf 1 september 2020 en hij heeft die beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd. Hieraan legt verweerder ten grondslag dat eiser vanaf die datum niet langer staat ingeschreven bij een als referent erkende onderwijsinstelling en eiser daarom niet langer aan de voorwaarden voor vergunningverlening voldoet. [1]
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder niet van zijn discretionaire bevoegdheid tot intrekking van eisers verblijfsvergunning gebruik had moeten maken, nu eiser al in de zienswijze heeft aangegeven dat hij binnenkort weer zal voldoen aan de voorwaarden voor vergunningverlening. Dat eiser vanwege de Covid-19 pandemie niet in staat was collegegeld te betalen, betreft slechts een tijdelijk belemmering. Inmiddels heeft eiser zich ingespannen om opnieuw tot een hogeschool te worden toegelaten en er lopen op dit moment twee inschrijvingsprocedures. Gelet hierop is het onevenredig om eiser (tussentijds) terug te sturen naar Bangladesh, aangezien eiser daardoor hoge kosten zal moeten maken om zijn toelating in Bangladesh af te wachten en om vervolgens weer terug te reizen naar Nederland. Dit is bovendien in strijd met de geest van de Studierichtlijn [2] en het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.
4. Verweerder heeft gemotiveerd op deze beroepsgronden gereageerd.
Wat zijn de relevante regels?
5. Op grond van artikel 3.91b, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000, kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die verleend is voor het verblijfsdoel ‘studie’, in ieder geval op grond van artikel 19 en artikel 18, eerste lid, onder f van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), ingetrokken worden, indien de houder daarvan niet meer studeert aan een krachtens artikel 2c van de Vw 2000 als referent erkende onderwijsinstelling.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit kunnen komen. Niet in geschil is namelijk dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet langer was ingeschreven bij een als referent erkende onderwijsinstelling en hij daarom niet (langer) voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. Verweerder is in dat geval bevoegd om de verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel studie in te trekken en in het beleid van verweerder is - anders dan eiser stelt - wel degelijk opgenomen dat dan tot intrekking van de verblijfsvergunning wordt overgegaan. [3] Er is dus een beleidsmatige verplichting.
7. Het betoog van eiser dat verweerder onvoldoende heeft meegewogen dat eiser binnenkort weer zal voldoen aan de voorwaarden voor vergunningverlening en het terugsturen van eiser naar Bangladesh omslachtig is en duur, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Eiser heeft weliswaar bewijsstukken ten aanzien van twee inschrijvingen bij de [scholengemeenschap 2] en bij de [scholengemeenschap 1] in [plaats] overgelegd, maar uit die stukken blijkt niet dat hij inmiddels is toegelaten tot een opleiding, dan wel dat een van beide onderwijsinstellingen als referent ten behoeve van eiser wil optreden. Dit terwijl sinds de uitschrijving van eiser per 1 september 2020 al bijna twee jaar is verstreken. Alleen al hierom kan de beroepsgrond niet slagen.
8. Eisers stelling dat het bestreden besluit in strijd is met de geest van de Studierichtlijn, volgt de rechtbank gelet op wat hiervoor onder punt 5 is opgenomen, niet. In dat kader acht de rechtbank van belang dat ook in de Studierichtlijn expliciet is opgenomen dat een vergunning kan worden ingetrokken wanneer niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden. [4] Wat betreft de door eiser gestelde strijd met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder punt 7 is overwogen over de inschrijvingen bij de twee hogescholen.
Wat is de conclusie?
9. Het beroep is ongegrond.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [5]
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 3.91b, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
2.Richtlijn 2016/801 van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 mei 2016.
3.Zie het beleid van verweerder zoals opgenomen in paragraaf B1/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000).
4.Zie artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Studierichtlijn.
5.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid van de Awb.