ECLI:NL:RBDHA:2022:10430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/617484 FA RK 21-6027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en beoordeling van behoeftigheid in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2022 een beschikking gegeven inzake de wijziging van de partneralimentatie tussen de vrouw en de man, die eerder met elkaar getrouwd waren. De vrouw had verzocht om een verhoging van de partneralimentatie, terwijl de man verzocht om deze op nihil te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, waardoor de partneralimentatie opnieuw berekend moest worden. De rechtbank heeft de gezinssituatie van partijen in overweging genomen, evenals de financiële situatie van beide partijen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man een bedrag van € 291,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, ingaande op 1 augustus 2022. De rechtbank heeft ook de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld, rekening houdend met de onduidelijkheid over de financiële situatie van beide partijen. De rechtbank heeft de verzoeken van partijen voor het overige afgewezen en bepaald dat ieder van hen zijn eigen proceskosten moet dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man de alimentatie moet betalen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familierecht
Zaaknummer: C/09/617484 / FA RK 21-6027
Partneralimentatie
Beschikking van 5 juli 2022
in de zaak van:
[Verzoeker] ,
wonende in [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.E. van Eijck,
t e g e n
[Verweerder] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.M. Schouten.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 4, binnengekomen op 3 september 2021;
het verweerschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 9, met daarin een zelfstandig verzoek (tegenverzoek);
het verweerschrift van de vrouw op het zelfstandig verzoek van de man, met daarin een aanvullend verzoek en met bijlage 5;
e brief van de vrouw van 7 februari 2022, waarbij zij het verzoek ten aanzien van de kinderalimentatie intrekt;
de brief van de vrouw van 16 juni 2022, met bijlagen 6 tot en met 15;
de brief van de man van 16 juni 2022, met bijlagen 10 tot en met 22;
de brief van de man van 22 juni 2022, met bijlage 23 en een bankafschrift;
de brief van de vrouw van 22 juni 2022, met bijlagen 16 tot en met 18;
de alimentatieberekening van de man, binnengekomen op 24 juni 2022, ter vervanging van de eerdere bijlage 23, en;
de brief van de man van 24 juni 2022, met als bijlage een verklaring van [jongmeerderjarige 1] .
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 27 juni 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

De gezinssituatie
2.1.
De man en de vrouw zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij zijn de ouders van:
  • [jongmeerderjarige 1], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001;
  • [jongmeerderjarige 2], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003.
2.3.
[jongmeerderjarige 2] staat ingeschreven op het adres van de vrouw. [jongmeerderjarige 1] zal vanaf 1 juli 2022 weer voor het merendeel van de tijd bij de vrouw verblijven.
De eerder gemaakte afspraken
2.4.
Ten tijde van de echtscheiding hebben de man en de vrouw afspraken gemaakt over de door de man te betalen kinder- en partneralimentatie. Die afspraken zijn vastgelegd in het convenant van 15 december 2016 en heeft de Rechtbank Den Haag opgenomen in haar beschikking van 10 januari 2017.
2.5.
Wat de kinderalimentatie betreft, zijn de man en de vrouw in artikel 2.2 van het convenant overeengekomen dat de man een bedrag van € 186,- per kind per maand zal betalen. Na correctie voor de inflatie (indexering) bedraagt deze bijdrage per 1 januari 2022 € 207,16 per kind per maand. [1] Daarnaast hebben de man en de vrouw onder meer afgesproken dat de man € 50,- per kind per maand zal inleggen in de studiepot voor de kinderen.
2.6.
Wat de partneralimentatie betreft, zijn de man en de vrouw in artikel 1.4 van het convenant overeengekomen dat de man een bedrag van € 189,- bruto per maand aan de vrouw zal betalen. Na indexering bedraagt deze bijdrage per 1 januari 2022 € 210,52 per maand. [2]
De verzoeken en verweren van partijen
2.7.
De vrouw had aanvankelijk verzocht om de kinderalimentatie voor [jongmeerderjarige 2] te wijzigen. Dat verzoek heeft zij echter op 7 februari 2022 ingetrokken, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist.
2.8.
In zijn reactie op het oorspronkelijke verzoek van de vrouw ten aanzien van de kinderalimentatie heeft de man als tegenverzoek verzocht om de partneralimentatie op nihil te stellen, met ingang van 3 september 2021 en daarbij de vrouw te veroordelen de teveel ontvangen partneralimentatie terug te betalen. Volgens hem is er sprake van een wijziging van omstandigheden, die maken dat de vrouw geen behoefte meer heeft aan partneralimentatie. De vrouw zou namelijk meer uren kunnen werken bij [werkgever]. Anderzijds heeft de man meer kosten voor [jongmeerderjarige 1] gehad, omdat zij lange tijd bij hem heeft gewoond. Dat zou ook tot een verlaging van de partneralimentatie moeten leiden.
2.9.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzochte nihilstelling van de partneralimentatie. Als tegenverzoek vraagt zij de partneralimentatie te verhogen naar € 1.052,- bruto per maand en wel vanaf de datum van indiening van haar aanvullend verzoekschrift (13 december 2021). Zij betwist dat haar behoefte aan een bijdrage zou zijn afgenomen. Zij geeft aan dat zij niet meer uren werken dan zij nu doet. Ook wijst zij er op dat vanaf de achttiende verjaardagen van de kinderen voor haar inkomsten zijn weggevallen, doordat vanaf dat moment er geen recht meer is op een kindgebonden budget en de man de kinderalimentatie rechtstreeks aan de kinderen betaalt. Dit terwijl de kosten die zij voor de kinderen maakt wel door zijn blijven lopen. Verder acht zij de man in staat een hogere bijdrage te voldoen. Volgens haar is het salaris van de man toegenomen ten opzichte van zijn salaris ten tijde van de scheiding. Dit komt onder meer vanwege de nevenfunctie die de man bij [werkgever] uitoefent.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 291,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf 1 augustus 2022. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de vrouw tot verhoging van de partneralimentatie afwijst en het verzoek van de man tot verlaging volledig afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd [3] . De man en de vrouw zijn het erover eens dat hier sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor de partneralimentatie opnieuw berekend moet worden.
ingangsdatum
3.3.
De wet [4] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. De rechter kan daarbij een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
In dit geval hanteert de rechtbank als ingangsdatum 1 augustus 2022, dus de eerste dag van de maand na deze beschikking. De rechtbank kiest voor deze datum, omdat vooraf voor partijen moeilijk was in te schatten of de partneralimentatie verhoogd of juist verlaagd zou moeten worden. Partijen hebben namelijk sterk uiteenlopende visies over hoe bepaalde omstandigheden zouden moeten doorwerken in de berekening, zoals de neveninkomsten van de man en het aandeel van de ouders in de kosten van [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] . In een dergelijke onduidelijke situatie kon geen van partijen goed anticiperen op een wijziging, zodat de rechtbank zal bepalen dat de wijziging alleen voor de toekomst geldt. Omdat de partneralimentatie altijd voor de eerste van de maand betaald moet worden, is dan 1 augustus 2022 de meest aangewezen datum.
huwelijksgerelateerde behoefte
3.5.
In artikel 1.3 van het convenant hebben partijen de huwelijksgerelateerde behoefte conform de zogenoemde hofnorm bepaald op € 3.563,- per maand. Daarbij zijn zij in artikel 1.4 van het convenant overeengekomen dat deze voor het eerst per 1 januari 2018 moet worden geïndexeerd. Dat maakt dat de huwelijksgerelateerde behoefte per 1 januari 2022 € 3.968,- per maand bedraagt. [5]
behoeftigheid
3.6.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag (€ 3.968,-) te verdienen. Als de vrouw daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’.
Eigen inkomsten van de vrouw
3.7.
De vrouw werkt als [functie] bij [werkgever]. Tot voor kort had zij daarnaast een eigen onderneming onder de naam ‘[onderneming vrouw]’, maar daarmee is zij gestopt. De vrouw geeft aan dat zij na het beëindigen van haar onderneming haar uren bij [werkgever] heeft uitgebreid van 50% van een fulltime dienstverband naar 66,7%. Een verdere uitbreiding van haar uren acht de vrouw niet mogelijk, omdat het werk fysiek belastend is en zij ook kampt met een nekhernia. De man vindt daarentegen dat van de vrouw kan worden verwacht dat zij fulltime gaat werken, mede gelet op de grote vraag naar werknemers bij [werkgever].
3.8.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of er behoefte bestaat aan partneralimentatie het niet alleen gaat om wat iemand daadwerkelijk verdient, maar wat iemand redelijkerwijs kan worden geacht te verdienen. Van de vrouw wordt verlangd dat zij zich maximaal inzet om in haar eigen onderhoud te voorzien. Dit kan gezien de leeftijd van de kinderen en de overige omstandigheden ook van haar worden verwacht. De rechtbank kan niet beoordelen in hoeverre de vrouw wordt gehinderd door haar fysieke klachten. Ook de man kan dit niet beoordelen. De een kan immers met een nekhernia alle voorkomende werkzaamheden doen en de ander kan dat niet. Dat hangt van zeer veel factoren af. De man heeft evenwel uitdrukkelijk betwist dat de klachten die de vrouw heeft eraan in de weg staan dat zij fulltime werkt en dat zij in ieder geval meer kan werken dan zij thans doet. Gelet hierop had het op de weg van de vrouw gelegen om de stelling dat zij niet voor een groter deel in haar eigen levensonderhoud kan voorzien dan zij thans doet, nader te onderbouwen bijvoorbeeld door overlegging van een verklaring van een arts over haar beperkingen en/of van een arbeidsdeskundige. Dit heeft zij nagelaten. Desgevraagd heeft de vrouw meegedeeld dat zij de afgelopen jaren slechts sporadisch een arts heeft bezocht. De rechtbank vindt dan ook dat in redelijkheid van de vrouw kan worden verlangd dat zij haar uren verder uitbreidt nu zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar gestelde klachten aan een verdere uitbreiding in de weg staan. Gelet op de uren die de vrouw de afgelopen jaren heeft gewerkt zal de rechtbank nu rekenen met een inkomen dat gelijk is aan 80% van een fulltime dienstverband. De rechtbank gaat er hierbij wel vanuit dat de vrouw op termijn haar werkzaamheden verder zal uitbreiden, zeker als de kinderen uit huis zullen zijn.
3.9.
Uit de meest recente salarisspecificatie (mei 2022) volgt dat de vrouw bij een dienstverband van 66,7% een salaris verdient van € 3.740,- bruto per maand. Omgerekend naar 80% is dat € 4.486,- bruto per maand. Daarbij komt 8% vakantiegeld en een dertiende maand die de vrouw ontvangt. De ingehouden pensioenpremies en bijdrage WGA als vermeld op de salarisspecificatie rekent de rechtbank op dezelfde manier om naar een dienstverband van 80%. Dat leidt tot de volgende premies:
  • ‘WN pensioenpremie': € 49,- bruto per maand;
  • ‘Bijdrage WGA’: € 34,- netto per maand;
  • ‘Netto Aanv Pens.reg (NAP)’: € 23,- netto per maand.
3.10.
Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 3.464,- per maand. [6] Daarbij heeft de rechtbank overigens geen rekening gehouden met het fiscaal voordeel in verband met de eigen woning van de vrouw. Bij de berekening van de huwelijksgerelateerde behoefte conform de hofnorm blijft dit fiscaal voordeel immers ook buiten beschouwing. Bovendien vormt dit fiscaal voordeel niet zozeer inkomen voor de vrouw, maar moet dit meer worden beschouwd als een tegemoetkoming in de woonlasten.
Aandeel in de kosten van [jongmeerderjarige 2] en [jongmeerderjarige 1]
3.11.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat ook rekening moet worden gehouden met de kosten die zij voor [jongmeerderjarige 2] en [jongmeerderjarige 1] maakt. Dit te meer nu de man de kinderalimentatie rechtstreeks aan hen betaald en zij geen kindgebonden budget meer ontvangt, waaruit zij anders die kosten (deels) had kunnen voldoen. De rechtbank volgt de vrouw in die stelling. Van het hiervoor genoemde inkomen van € 3.464,- per maand zal de vrouw inderdaad haar deel van de kosten voor [jongmeerderjarige 2] en [jongmeerderjarige 1] moeten voldoen. Dat betekent dat zij dat deel van het inkomen niet meer voor zichzelf kan gebruiken. De rechtbank zal daarom de kosten die de vrouw voor [jongmeerderjarige 2] en [jongmeerderjarige 1] moet maken in mindering brengen op haar inkomen.
3.12.
Partijen verschillen echter van mening over wat die kosten zijn, zodat de rechtbank daarover zal beslissen. Problematisch daarbij is dat de kinderalimentatie geen onderwerp van geschil (meer) is en partijen dus ook niet vragen om een nieuwe onderlinge verdeling van de kosten van [jongmeerderjarige 2] en [jongmeerderjarige 1] . Dit kunnen zij ook niet zelf vragen, omdat [jongmeerderjarige 2] en [jongmeerderjarige 1] meerderjarig zijn. Bovendien heeft [jongmeerderjarige 2] de vrouw ook niet willen machtigen om namens hem een verzoek te doen, reden waarom de vrouw haar verzoek heeft ingetrokken. Ook problematisch is dat normaal gesproken de behoefte van meerderjarige kinderen op een andere wijze wordt vastgesteld dan de behoefte van minderjarige kinderen.
3.13.
Om die redenen zal de rechtbank zoveel mogelijk aansluiten bij de gebruikelijke methode voor de berekening van kinderalimentatie, bij de bestaande situatie en bij de gegevens waar partijen het over eens zijn. Dat betekent dat de rechtbank net als partijen voor de kosten van [jongmeerderjarige 2] en [jongmeerderjarige 1] als uitgangspunt de behoefte neemt van € 1.420,- per maand, zoals die is vermeld in het ouderschapsplan. Geïndexeerd vanaf 2018 naar 2022 is dat € 1.582,- per maand. [7]
3.14.
De vraag is dan vervolgens welk deel van die kosten in feite op de vrouw rust. Een deel van die kosten voldoet de man al op het moment dat de kinderen bij hem verblijven. [jongmeerderjarige 1] heeft verklaard gemiddeld 10 dagen per maand bij de man te zullen zijn. Wat [jongmeerderjarige 2] betreft is dat onduidelijk. Partijen verklaren ieder wat anders van [jongmeerderjarige 2] te hebben gehoord. Vanwege die onduidelijkheid gaat de rechtbank voor [jongmeerderjarige 2] er ook van uit dat hij ook gemiddeld 10 dagen per maand bij de man zal zijn. Dat is conform de zorgregeling die destijds in het ouderschapsplan is opgenomen. Partijen waren het erover eens dat bij een dergelijke verdeling van de zorg al 30% van de kosten van de kinderen voor rekening van de man kwamen. De rechtbank zal daarbij aansluiten en dus ervan uitgaan dat de man al een bedrag van (30% van € 1.582 =) € 475,- per maand voor zijn rekening neemt. Er blijft dan nog een bedrag van (1.582 -/- € 475 =) € 1.107,- per maand over.
3.15.
Verder staat vast dat de man een kinderalimentatie van € 207,- per kind per maand betaalt. Weliswaar betaalt de man die kinderalimentatie rechtstreeks aan de kinderen, maar de rechtbank weegt dat toch mee bij de bepaling welk deel van de kosten er nog voor de vrouw overblijft. Zolang de kinderen bij de vrouw wonen, kan de vrouw – anders de man kennelijk meent – in redelijkheid verlangen dat de kinderen die bijdrage gebruiken om een deel van hun eigen kosten te voldoen. Die bijdrage is daar immers ook voor bedoeld. Anders zou dit ook betekenen dat de vrouw feitelijk meer kosten draagt dan eerder bij de berekening van de bijdrage is voorzien. Na aftrek van de betaalde kinderalimentatie blijft er dan voor de vrouw een bedrag van (1.107 -/- 414 =) € 693,- per maand over.
3.16.
De rechtbank ziet geen reden om rekening te houden met de toelage van DUO van € 107,- per maand die [jongmeerderjarige 2] al dan niet aan de vrouw zou doorbetalen. Die toelage zal namelijk met ingang van komend schooljaar stoppen. Met de premie ziektekostenverzekering die de man voor [jongmeerderjarige 1] betaalt van € 108,- per maand, houdt de rechtbank evenmin rekening. De rechtbank acht dit redelijk, omdat voor de bepaling van de kosten van de kinderen is aangesloten bij een behoeftebedrag zoals dat gold voor minderjarige kinderen en daar ook geen kosten voor een ziektekostenverzekering zijn inbegrepen omdat die er voor minderjarige kinderen niet zijn. Hun zorgverzekering is immers gratis. Anders gezegd, dat de man die premie ziektekostenverzekering betaalt voor [jongmeerderjarige 1] leidt niet tot lagere kosten aan de kant van de vrouw, omdat bij de hiervoor genoemde kosten van de kinderen de premie al buiten beschouwing is gelaten. [jongmeerderjarige 1] ontvangt zorgtoeslag waarmee zij de premie ziektekosten kan voldoen. De rechtbank gaat er vanuit dat zij, net als [jongmeerderjarige 2] vanaf zijn 18de verjaardag, de zorgtoeslag aanwendt voor het betalen van een ziektekostenverzekering. Als de man deze bedragen voor de kinderen wil voldoen, dient hij met hen af te spreken dat hij dat zal verrekenen met de alimentatie die hij aan hen betaalt. Of hij dient dit vanuit zijn vrije ruimte te voldoen. Ook laat de rechtbank ook de spaarbijdrage van € 50,- per kind per maand die de man betaalt in dit kader buiten beschouwing. Wel zal de rechtbank hierna bij de berekening van draagkracht van de man de spaarbijdragen meewegen. Dit vormen voor de man immers wel kosten die de man voor de kinderen voldoet volgens de afspraak die partijen hebben gemaakt en die op zijn draagkracht drukken.
Bruto resterende behoefte
3.17.
Een en ander betekent dat voor de vrouw een bedrag aan kosten voor [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] overblijft van € 693,- per maand. Van haar eigen inkomen van € 3.464,- blijft dan een bedrag over van € 2.771,- per maand dat zij voor haar eigen kosten kan besteden. Gelet op de hoogte van haar totale behoefte komt zij dan dus een bedrag van (3.968 - /- 2.771 =) € 1.197,- netto per maand te kort om in haar eigen kosten te voorzien. Er dus sprake van behoeftigheid aan de kant van de vrouw. Als de man partneralimentatie betaalt, dan moet de vrouw daarover nog belasting afdragen. De rechtbank berekent dat de vrouw daarom een bedrag van € 2.293,- bruto per maand nodig heeft om samen met haar eigen inkomen in haar behoefte te kunnen voorzien. De rechtbank verwijst daarvoor naar de berekening in de bijlage. [8] Overigens hanteert het rekenprogramma daarbij een andere volgorde wat het aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen betreft dan hiervoor is vermeld. Daar wordt het aandeel bij de behoefte opgeteld in plaats van afgetrokken van het eigen inkomen, maar dit komt uiteindelijk op hetzelfde neer.
draagkracht van de man
3.18.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen.
Het inkomen van de man
3.19.
Daarvoor kijkt de rechtbank allereerst naar het inkomen van de man. Uit de overgelegde salarisspecificaties van april en mei 2022 blijkt dat de man een basissalaris heeft van € 6.400,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en een dertiende maand. Hierop komen (pensioen)premies in mindering van € 69,- bruto per maand, € 13,- netto per maand en € 143,- netto per maand.
3.20.
Partijen verschillen vervolgens van mening of ook rekening moet worden gehouden met de inkomsten die de man heeft vanwege zijn nevenfunctie. Die inkomsten bedragen in totaal € 721,- bruto per maand. Hoewel partijen destijds in het convenant waren overeengekomen om die neveninkomsten buiten beschouwing te laten, ziet de rechtbank redenen om nu wel met die inkomsten te rekenen. De man heeft op de zitting namelijk toegelicht dat die neveninkomsten destijds buiten beschouwing werden gelaten, omdat dat (zo begrijpt de rechtbank) de man in staat stelde flexibeler vrije dagen op te nemen en zo de kinderen te kunnen opvangen. Aangezien de kinderen inmiddels meerderjarig zijn, is die noodzaak er nu niet meer. Bovendien kan van de man worden verlangd dat hij zich net als de vrouw zoveel mogelijk inspant om aan zijn onderhoudsverplichting te voldoen. De rechtbank houdt daarom rekening met de extra inkomsten van € 721,- bruto per maand.
3.21.
Het NBI is dan € 4.888,-. [9] Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het fiscaal voordeel in verband met de hierna te noemen hypotheekrente.
De lasten van de man
3.22.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welke noodzakelijke kosten de man moet betalen van dit NBI: het zogenoemde ‘draagkrachtloos inkomen’. Bij de bepaling van dit draagkrachtloos inkomen is de rechtbank uitgegaan van de in de bijlage vermelde lasten. [10] Voor zover daar aanleiding voor is, licht de rechtbank deze lasten als volgt toe.
3.23.
De rechtbank rekent met een eigenwoningforfait van € 2.805,- per jaar, een aftrekbare hypotheek van € 8.756,- per jaar en een hypotheekaflossing van € 417,- per maand. Deze bedragen heeft de man op de mondelinge behandeling toegelicht en daarmee heeft de vrouw ingestemd. Ook houdt de rechtbank rekening met een bedrag aan overige eigenaarslasten van € 195,- per maand, omdat de man heeft toegelicht dat hij naast de gebruikelijke bedragen voor gemeentelijke belastingen en dergelijke, ook een bijdrage voor de VvE van € 100,- per maand moet voldoen.
3.24.
De rechtbank houdt vervolgens rekening met een bedrag van € 10,- per maand vanwege benzinekosten. De man heeft toegelicht meer kosten te moeten maken voor het vervoer van de kinderen en de kat, omdat de vrouw (ondanks afspraken daarover in het convenant) weigert een deel van het vervoer voor haar rekening te nemen. Dat heeft de vrouw niet betwist, zodat de rechtbank met die kosten rekening zal houden.
3.25.
Van het NBI van de man blijft dan na aftrek van het totale draagkrachtloos inkomen van € 2.305,- per maand een bedrag van € 2.583,- netto per maand over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 60% beschikbaar voor partneralimentatie, oftewel € 1.550,- netto per maand. De overige 40% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
Kosten voor de kinderen
3.26.
Omdat de onderhoudsverplichting van de man voor de kinderen voorgaat op zijn onderhoudsverplichting voor de vrouw, [11] brengt de rechtbank de kosten die de man voor de kinderen maakt direct in mindering op zijn draagkracht.
3.27.
Zoals hiervoor onder 3.14 tot en met 3.16 is besproken, draagt de man in totaal aan kosten € 989,-, bestaande uit :
  • kinderalimentatie van € 207,- per kind per maand;
  • verblijfskosten van € 475,- per maand;
  • spaarbijdrage van € 50,- per kind per maand.
3.28.
Anders dan de vrouw ziet de rechtbank geen reden om een deel van deze kosten buiten beschouwing te laten. Zo volgt de verplichting tot het betalen van de spaarbijdrage uit het convenant en is niet betwist dat de man de bijdrage aan de kinderen ook daadwerkelijk aan hen betaalt.
3.29.
Na aftrek van de kosten van de kinderen resteert een netto draagkracht van € 561,- per maand. Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt hij minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan de man meer partneralimentatie betalen. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man dan op een bedrag van € 935,- bruto per maand.
draagkrachtruimte (‘jus’) vergelijking
3.30.
Hiervoor heeft de rechtbank berekend dat de man een bedrag van € 935,- per maand kan betalen en dat de vrouw ook behoefte heeft aan (in ieder geval) dit bedrag. Het ligt dan voor de hand dat de man dit bedrag aan partneralimentatie moet betalen. Maar de man heeft ook aangevoerd dat het onredelijk zou zijn als door de betaling van dat bedrag hij minder over zou houden na betaling van zijn vaste lasten dan de vrouw. Anders gezegd, de vrouw mag niet beter af zijn dan de man na betaling van de partneralimentatie. Om te kunnen vaststellen of die situatie zich hier voordoet, moet de rechtbank de financiële situatie van de vrouw vergelijken met die van de man. Dat wordt de ‘jusvergelijking’ genoemd.
Lasten van de vrouw
3.31.
Bij het maken van die vergelijking is de rechtbank uitgegaan van de gegevens van de man als hiervoor bij de draagkracht is vermeld. Aan de kant van de vrouw gaat de rechtbank uit van het inkomen als hiervoor bij de behoefte is vermeld. Wat de lasten betreft, heeft de rechtbank rekening gehouden met de lasten als genoemd in de bijlage. [12] Voor zover daar aanleiding voor is, licht de rechtbank deze lasten als volgt toe.
3.32.
Allereerst heeft de rechtbank gehouden met een eigenwoningforfait van € 1.880,- per jaar, een aftrekbare hypotheek van € 4.785,- per jaar en een hypotheekaflossing van € 92,- per maand. Deze bedragen komen overeen met de berekening die de man had gemaakt en die hij op de mondelinge behandeling heeft toegelicht. De vrouw heeft daarmee ingestemd. Evenals bij de man houdt de rechtbank daarnaast bij de overige eigenaarslasten rekening met de bijdrage voor de VvE van € 41,- per maand, naast het gebruikelijke forfaitaire bedrag voor de overige eigenaarslasten van € 95,- per maand.
3.33.
Evenals bij de man houdt de rechtbank bij de vrouw rekening met het verplicht eigen risico van € 32,- per maand.
3.34.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de kosten die de vrouw voor de kinderen maakt. Zoals hiervoor onder 3.13 tot en met 3.16 is overwogen, bedragen die kosten € 693,- per maand.
Conclusie na jusvergelijking
3.35.
Na vergelijking van de situaties van partijen, stelt de rechtbank vast dat de vrouw beter af is dan de man als de man het bedrag van € 935,- aan partneralimentatie zou betalen. De rechtbank wijzigt daarom de partneralimentatie naar een ander bedrag: € 291,- per maand. Bij dat bedrag aan partneralimentatie houden de man en de vrouw namelijk (ongeveer) evenveel over na betaling van hun vaste lasten. [13]
alimentatie vooruitbetalen
3.36.
De man moet de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.37.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de partneralimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.38.
De rechtbank zal bepalen dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet betalen. Anders dan de man ziet de rechtbank geen reden om de vrouw te veroordelen in de proceskosten. Ten eerste wordt de vrouw in het gelijk gesteld, in die zin dat de partneralimentatie wordt verhoogd. Ten tweede moet sowieso terughoudend worden omgegaan met een proceskostenveroordeling in zaken tussen ex-partners, omdat dergelijke zaken vaak ook een emotionele lading hebben. Ten derde was hier sprake van verschillende gewijzigde omstandigheden, waarbij voor partijen niet direct duidelijk was tot welke alimentatie deze zouden moeten leiden. Het staat de vrouw dan vrij dat geschil aan de rechter voor te leggen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, zoals die was vastgelegd in het convenant van 15 december 2016 en de beschikking van de Rechtbank Den Haag van 10 januari 2017, en bepaalt dat deze partneralimentatie vanaf 1 augustus 2022 € 291,- bruto per maand bedraagt;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze partneralimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. A.E. Sutorius-van Hees, tot stand gekomen in samenwerking met mr. J.A.M.H. de Wit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Indexering kinderalimentatie
Indexering partneralimentatie
Indexering huwelijksgerelateerde behoefte
Netto besteedbaar inkomen van de vrouw ten behoeve van de behoefte
Indexering van de behoefte van de kinderen
Bruto resterende behoefte van de vrouw
Draagkracht van de man
Financiële situatie van de vrouw
Draagkrachtruimtevergelijking / ‘jusvergelijking’
Bijlage 1: indexering kinderalimentatie
Bijlage 2: indexering partneralimentatie
Bijlage 3: indexering huwelijksgerelateerde behoefte
Bijlage 4: netto besteedbaar inkomen van de vrouw ten behoeve van de behoefte
Bijlage 5: indexering behoefte van de kinderen
Bijlage 6: berekening bruto resterende behoefte van de vrouw
Bijlage 7: draagkracht van de man
Bijlage 8: financiële situatie van de vrouw
Bijlage 9: draagkrachtruimtevergelijking / ‘jusvergelijking’

Voetnoten

1.Bijlage 1: indexering kinderalimentatie
2.Bijlage 2: indexering partneralimentatie
3.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
4.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
5.Bijlage 3: indexering huwelijksgerelateerde behoefte
6.Bijlage 4: netto besteedbaar inkomen van de vrouw ten behoeve van de behoefte
7.Bijlage 5: indexering behoefte van de kinderen
8.Bijlage 6: berekening bruto resterende behoefte van de vrouw
9.Bijlage 7: draagkracht van de man
10.Zie bijlage 7
11.Artikel 1:400 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
12.Bijlage 8: financiële situatie van de vrouw
13.Bijlage 9: draagkrachtruimtevergelijking (‘jusvergelijking’)