ECLI:NL:RBDHA:2022:10415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/620632 / HA RK 21-441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlandse nationaliteit door optieverklaring en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een Surinaamse verzoekster die stelt de Nederlandse nationaliteit te bezitten. De verzoekster heeft bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit verkregen, maar heeft op 26 maart 1977 een optieverklaring afgelegd om de Surinaamse nationaliteit te verkrijgen, waarmee zij volgens de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vrijwillig afstand heeft gedaan van de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante documenten, waaronder het verzoekschrift en correspondentie van de IND en de officier van justitie. De verzoekster heeft aangevoerd dat zij altijd haar Nederlandse nationaliteit heeft behouden, maar de rechtbank oordeelt dat de optieverklaring die zij heeft ondertekend, duidelijk aangeeft dat zij heeft gekozen voor de Surinaamse nationaliteit. De rechtbank concludeert dat verzoekster per 26 maart 1977 het Nederlanderschap heeft verloren en sindsdien niet meer heeft herkregen. Het verzoek om vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit, wordt afgewezen. De rechtbank wijst ook het verzoek om de IND in de proceskosten te veroordelen af, omdat de IND niet in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 21-441
Zaaknummer: C/09/620632
Datum beschikking: 29 september 2022

Beschikking op het op 11 november 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster] ,

verzoekster,
wonende te [woonplaats] , Suriname,
advocaat: mr. M.K. Bhadai te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen de IND,
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. [medewerker IND].

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 25 maart 2022 van de IND;
  • de brief van 1 juni 2022 van de zijde van verzoekster;
  • de conclusie van de officier van justitie, ingekomen op 4 juli 2022, waarin deze onder andere schriftelijk heeft medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.
De rechtbank heeft een mondelinge behandeling bepaald op 30 augustus 2022.
Bij e-mailbericht van 22 augustus 2022 heeft mr. Bhadai bericht dat hij noch zijn cliënte zal verschijnen op de geplande mondelinge behandeling. Hij heeft namens zijn cliënte toestemming gegeven om de zaak op de stukken af te doen. Bij e-mailbericht van
23 augustus 2022 heeft de IND bericht geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling. De rechtbank heeft partijen vervolgens bericht dat de zaak op de stukken afgedaan zal worden en een datum voor beschikking bepaald.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster op grond van artikel 3 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN), bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

  • Verzoekster is op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] , Suriname, geboren uit het huwelijk van [naam ouder] en [naam ouder] .
  • Verzoekster heeft bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit gekregen.
  • Verzoekster is op [huwelijksdatum] 1975 te [plaats huwelijk] , Suriname, gehuwd met [naam echtgenoot] .
  • Op 25 november 1975 is Suriname onafhankelijk geworden en is de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname (TOS) in werking getreden. Verzoekster behield op dat moment de Nederlandse nationaliteit.
  • Op 26 maart 1977 heeft verzoekster een optie afgelegd als bedoeld in artikel 5 lid 1 TOS. Artikel 5 lid 1 TOS bepaalt dat:
  • Op 4 december 1975 is verzoekster uitgeschreven uit Nederland voor vertrek naar Suriname.
  • Volgens een verklaring van het Bureau voor Burgerzaken van het [plaats] met nummer [nummer] van [datum] 1996 staat verzoekster vanaf [datum] 1977 ingeschreven in het Bevolkingsregister, afkomstig uit [plaats]-Nederland.
  • Uit het uittreksel met nummer [nummer] van de gemeente [plaats] van
  • Op dit moment woont verzoekster in Suriname.

Beoordeling

In geschil is of verzoekster in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoekster stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan. Verzoekster heeft bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit gekregen. Op het moment van inwerkingtreding van de TOS woonde verzoekster in Nederland en behield zij de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster heeft tot [datum] 1977 in Nederland gewoond en vervolgens tot [datum] 1993 in Suriname. Per laatstgemelde datum heeft zij zich voor enige tijd weer in Nederland gevestigd, waarna ze weer naar Suriname is vertrokken. Zij meent dat zij altijd haar Nederlandse nationaliteit heeft behouden en dat er geen verliesgrond in werking is getreden.
De IND heeft bij zijn standpunt een optieverklaring overgelegd op naam van verzoekster, waaruit volgt dat verzoekster op 26 maart 1977 heeft geopteerd voor de Surinaamse nationaliteit, en daarmee de Nederlandse nationaliteit vrijwillig heeft verloren. Volgens de IND heeft verzoekster nadien de Nederlandse nationaliteit niet herkregen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de door de IND overgelegde kopie van de ‘Kennisgeving ingevolge de toescheidingsovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Suriname inzake Nationaliteiten’ d.d. 26 maart 1977 op naam van verzoekster volgt dat zij op 26 maart 1977 afstand heeft gedaan van de Nederlandse nationaliteit. Volgens dit document is artikel 5, 1e lid van toepassing, waarin is bepaald dat meerderjarige Nederlanders voor 1 januari 1986 een optie kunnen uitbrengen voor de Surinaamse nationaliteit. Hoewel op dit formulier niet is doorgehaald of een optie wordt uitgebracht voor de Nederlandse of de Surinaamse nationaliteit, volgt uit de toepasselijkheid van artikel 5, eerste lid, TOS dat verzoekster met het ondertekenen van dat formulier een optie heeft uitgebracht om de Surinaamse nationaliteit te verkrijgen. Als gevolg van het uitbrengen van deze optie heeft zij per diezelfde datum het Nederlanderschap verloren. De stelling van verzoekster, dat zij zich met dit formulier wel heeft ingeschreven in het bevolkingsregister van Suriname, maar dat zij nooit een optie heeft uitgebracht, kan gelet op de tekst op het door haar ondertekende optie-formulier niet worden gevolgd. Uit dit formulier blijkt voldoende dat het niet ziet op een inschrijving in de basisregistratie, maar dat het een keuze betreft voor een andere nationaliteit, zoals het formulier weergeeft: “
betreft (persoon, die van nationaliteit verandert):”.
Verzoekster heeft ook een beroep gedaan op artikel 15 lid 2 van de RWN. Zij stelt zich op het standpunt dat zij op grond van dit artikel de Nederlandse nationaliteit met terugwerkende kracht heeft behouden vanaf haar vestiging in Suriname. De rechtbank volgt verzoekster niet in deze stelling. Verzoekster heeft het Nederlanderschap niet verloren op grond van de RWN of aanvankelijk op grond van de TOS, maar door de door haar uitgebrachte optie. Dat maakt dat zij zich nu niet kan beroepen op artikel 15 RWN.
Het beroep van verzoekster op de evenredigheidstoets op grond van de Tjebbes-jurisprudentie kan haar evenmin baten. Verzoekster heeft het Unieburgerschap nooit verworven en daarmee heeft zij dit ook niet verloren. Een evenredigheidstoets is daarom niet aan de orde.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verzoekster het Nederlanderschap per
26 maart 1977 heeft verloren en sindsdien niet meer heeft herkregen. Het verzoek om vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit, ligt daarmee voor afwijzing gereed.
Proceskosten
Het verzoek om de IND in de proceskosten te veroordelen zal als niet op de wet gegrond worden afgewezen. De IND wordt met deze beslissing niet in het ongelijk gesteld en ook overigens heeft verzoekster geen reden aangevoerd voor deze proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, H.M. Boone en C.S.F. de Nijs, rechters, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2022.