ECLI:NL:RBDHA:2022:10412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/620628 / HA RK 21-440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster geboren uit Surinaamse ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster, die geboren is uit een Surinaamse vader en moeder. Verzoekster heeft nooit in Nederland ingeschreven gestaan en stelt dat zij recht heeft op de Nederlandse nationaliteit op basis van artikel 3 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De IND heeft het verzoek afgewezen, stellende dat verzoekster haar nationaliteit ontleende aan haar vader, die op het moment van haar geboorte de Surinaamse nationaliteit bezat. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de nationaliteit van verzoekster en haar ouders onderzocht, waarbij werd vastgesteld dat de moeder van verzoekster op het moment van haar geboorte de Surinaamse nationaliteit had en dat verzoekster dus niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, omdat de wetgeving ten tijde van haar geboorte dit niet toestond. Het verzoek om de IND in de proceskosten te veroordelen is afgewezen, omdat de IND niet in het ongelijk is gesteld. De rechtbank wijst het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 21-440
Zaaknummer: C/09/620628
Datum beschikking: 29 september 2022

Beschikking op het op 11 november 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[X]

verzoekster,
wonende te [woonplaats] , Suriname,
advocaat: mr. M.K. Bhadai te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen de IND,
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. J.A.M. van der Klis.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 28 januari 2022 met bijlagen van de IND;
  • de brief van 15 maart 2022 met bijlagen van de IND;
  • de brief van 1 juni 2022 van de zijde van verzoekster;
  • de conclusie van de officier van justitie, ingekomen op 4 juli 2022, waarin deze schriftelijk onder andere heeft medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.
De rechtbank heeft een mondelinge behandeling bepaald op 30 augustus 2022.
Bij e-mailbericht van 22 augustus 2022 heeft mr. Bhadai bericht dat hij noch zijn cliënte zal verschijnen op de geplande mondelinge behandeling. Hij heeft namens zijn cliënte toestemming gegeven om de zaak op de stukken af te doen. Bij e-mailbericht van
23 augustus 2022 heeft de IND bericht geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling. De rechtbank heeft partijen vervolgens bericht dat de zaak op de stukken afgedaan zal worden en een datum voor beschikking bepaald.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster op grond van artikel 3 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), met veroordeling van de IND in de proceskosten, een en ander bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

  • Verzoekster is op [geboortedatum 1] 1978 te [geboorteplaats 1] , Suriname, geboren uit het huwelijk van [vader X] (hierna: de vader van verzoekster) en [moeder X] (hierna: de moeder van verzoekster).
  • De vader van verzoekster is geboren op [geboortedatum 2] 1952 te [geboorteplaats 2] , als kind van [va van vader X] en van [moe van va X] De vader van verzoekster verkreeg bij zijn geboorte het Nederlanderschap ingevolge artikel
  • De moeder van verzoekster is op [geboortedatum 3] 1958 te [geboorteplaats 3] geboren als kind van [va van moe X] en [moe van moe X] . De moeder van verzoekster verkreeg bij haar geboorte het Nederlanderschap ingevolge artikel 1 aanhef en onder a WNI.
  • De ouders van verzoekster zijn op [huwelijksdatum] 1975 te [huwelijksplaats] , Suriname, met elkaar gehuwd.
  • Op 25 november 1975 is Suriname onafhankelijk geworden en is de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname (TOS) in werking getreden. De ouders van verzoekster woonden op dat moment in Nederland en behielden de Nederlandse nationaliteit.
  • Op 23 december 1975 heeft de vader van verzoekster te [plaatsnaam] een optie afgelegd voor de Surinaamse nationaliteit. Op grond van artikel 2 lid 1 TOS verloor de vader van verzoekster daardoor de Nederlandse nationaliteit.
  • Op 26 maart 1977 heeft de moeder van verzoekster een optie afgelegd als bedoeld in artikel 5 lid 1 TOS. De moeder van verzoekster verkreeg hierdoor de Surinaamse nationaliteit en verloor de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 2 lid 1 TOS.
  • De ouders van verzoekster vestigden zich op 30 juli 1993 opnieuw in Nederland. Bij de inschrijving in het bevolkingsregister werd opgenomen dat zij in het bezit zijn van de Surinaamse nationaliteit.
  • Verzoekster heeft nooit in Nederland ingeschreven gestaan.

Beoordeling

In geschil is of verzoekster in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoekster stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan. Verzoekster meent dat haar moeder de Nederlandse nationaliteit met terugwerkende kracht vanaf haar vestiging in Suriname op 29 april 1977 heeft behouden. Op grond van artikel 3 lid 1 RWN stelt verzoekster dat zij is geboren als kind van een Nederlandse moeder en dat zij daarom de Nederlandse nationaliteit bij geboorte heeft gekregen.
De IND heeft betoogd dat verzoekster, gelet op de bij haar geboorte geldende regelgeving, haar nationaliteit ontleende aan haar vader en niet aan haar moeder. De vader van verzoekster was op het moment van haar geboorte Surinaams, nadat hij in 1975 een optie had uitgebracht en de Surinaamse nationaliteit had aangenomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op het moment van geboorte van verzoekster gold de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap van 1892 (WNI 1892). Het door verzoekster gedane beroep op artikel 3 lid 1 RWN kan haar reeds hierom niet baten, omdat de RWN niet gold op het moment van geboorte van verzoekster. Het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster moet beoordeeld worden op grond van de WNI 1892. Artikel 1 van deze wet bepaalt het volgende:
Nederlanders door geboorte zijn:
A)
Het wettig, gewettigd of door de vader erkend natuurlijk kind, waarvan tijdens de geboorte de vader de staat van Nederlander bezit. (…)
Uit dit artikel volgt dat een kind het Nederlanderschap door geboorte verkreeg via de vader. Niet in geschil is dat de vader van verzoekster op 23 december 1975 een optie heeft afgelegd voor de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit. Verzoekster is in 1978 geboren, op het moment dat haar vader de Surinaamse nationaliteit bezat en niet meer de Nederlandse nationaliteit. Dat maakt dat verzoekster bij haar geboorte niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat haar moeder met terugwerkende kracht tot 29 april 1977, het moment dat moeder zich in Suriname heeft gevestigd, de Nederlandse nationaliteit heeft behouden en dat zij zelf, op grond van artikel 3 lid 1 RWN, het Nederlanderschap heeft verkregen. De rechtbank volgt verzoekster hierin niet. Zoals hiervoor reeds overwogen kan verzoekster niet via haar moeder, maar enkel via haar vader het Nederlandschap verkrijgen op grond van de toen geldende WNI 1892. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat daarnaast niet is gebleken dat de moeder van verzoekster op het moment van geboorte van verzoekster de Nederlandse nationaliteit bezat. Uit de stukken volgt juist dat de moeder van verzoekster de Surinaamse nationaliteit bezat op het moment van geboorte van verzoekster, eveneens op grond van een optieverklaring.
Een beroep op de in haar verzoekschrift genoemde arresten kan verzoekster niet baten.
De ouders van verzoekster hebben de Nederlandse nationaliteit niet verloren op grond van bepalingen in de RWN, maar door een optie voor het Surinamerschap ten tijde van de WNI 1892. Daarbij komt dat verzoekster de Nederlandse nationaliteit nooit heeft bezeten, zodat zij die ook niet heeft verloren.
Proceskosten
Het verzoek om de IND in de kosten van deze procedure te veroordelen, zal als niet op de wet gegrond worden afgewezen. De IND wordt met deze beslissing niet in het ongelijk gesteld en ook overigens heeft verzoekster geen reden aangevoerd voor deze proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, H.M. Boone en C.S.F. de Nijs, rechters, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2022.