ECLI:NL:RBDHA:2022:1041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
604391 HA ZA 20-1217 (hoofdzaak) en 610937 HA ZA 21-390 (vrijwaringszaak)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering uit onverschuldigde betaling en gedeeltelijke toewijzing vordering uit onrechtmatige daad in hoofd- en vrijwaringszaak

Op 14 februari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen Teignbridge Propellers International Limited en [naam 1]. In de hoofdzaak vorderde Teignbridge een bedrag van € 193.062,77 van [naam 1] op basis van onverschuldigde betaling, omdat dit bedrag op zijn rekening was gestort zonder rechtsgrond. De rechtbank oordeelde dat [naam 1] de ontvanger was van het bedrag en dat er geen rechtsgrond was voor de betaling, waardoor hij verplicht was het bedrag terug te betalen. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf 2 december 2020, omdat [naam 1] niet te kwader trouw was bij de ontvangst van het bedrag. Daarnaast werd [naam 1] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan Teignbridge.

In de vrijwaringszaak vorderde [naam 1] betaling van [naam 2] en [naam 3] voor bedragen die hij aan hen had overgemaakt. De rechtbank oordeelde dat [naam 1] het bedrag van € 9.000 onverschuldigd aan [naam 3] had betaald en dat [naam 2] onrechtmatig had gehandeld door [naam 1] te misleiden over de aard van de betalingen. De rechtbank besloot dat [naam 2] de helft van het bedrag dat [naam 1] aan Teignbridge moest betalen, voor zijn rekening moest nemen. De proceskosten werden in beide zaken aan de partijen zelf toegerekend, met uitzondering van de kosten die [naam 3] aan [naam 1] moest vergoeden.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 14 februari 2022
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/604391 HA ZA 20-1217
TEIGNBRIDGE PROPELLERS INTERNATIONAL LIMITEDte Devon, Verenigd Koninkrijk,
eiseres,
advocaat mr. E.M. Sol te Amsterdam,
tegen
[naam 1]te [plaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. P. van der Veld te Den Haag.
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/610937 / HA ZA 21-390
[naam 1]te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. P. van der Veld te Den Haag.
tegen

1.[naam 2] [plaats 2],

2. [naam 3]te [plaats 2],
gedaagden,
advocaat: mr. W.L. Bouritius,
Partijen worden hierna achtereenvolgens Teignbridge, [naam 1], [naam 2] en [naam 3] genoemd. [naam 2] en [naam 3] tezamen worden aangeduid met “[gedaagden in vrijw.]”

1.Het procesverloop

In de hoofdzaak

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 7 december 2020 met producties 1 tot en met 12;
  • de akte houdende incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring tevens houdende conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 17;
  • de incidentele conclusie van antwoord;
  • het vonnis in incident van 10 maart 2021, waarin [naam 1] is toegestaan [gedaagden in vrijw.] in vrijwaring te dagvaarden en waarin tevens een mondelinge behandeling is bevolen;
  • het tussenvonnis van 29 december 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de aanvullende productie 13 namens Teignbridge;
  • de mondelinge behandeling op 11 februari 2022 en de voortzetting daarvan via Teams op 14 februari 2022, waarbij zijn verschenen:
o de heer [X] (financieel directeur) en mevrouw [Y] (productie assistent) namens Teignbridge , bijgestaan door mr. Sol voornoemd;
o de heer [naam 1] in persoon, bijgestaan door mr. Van der Veld voornoemd.
In de vrijwaringszaak
1.2.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 13 april 2021, met producties 1 tot en met 22;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 3;
  • het tussenvonnis van 29 december 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de aanvullende productie 23 namens [naam 1];
  • de mondelinge behandeling op 11 februari 2022 en de voortzetting daarvan via Teams op 14 februari 2022, waarbij zijn verschenen:
o de heer [naam 1] in persoon, bijgestaan door mr. Van der Veld voornoemd;
o de heer [naam 2] in persoon, bijgestaan door mr. Bouritius voornoemd.
In de hoofzaak en in de vrijwaringszaak
1.3.
De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting mondeling uitspraak gedaan in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Van het verhandelde op de zitting is aantekening gehouden maar nog geen proces-verbaal opgemaakt. Mocht één van partijen dat op een later moment willen, dan zal dit proces-verbaal worden opgemaakt.

2.De beslissing

De rechtbank:
In de hoofdzaak
2.1.
veroordeelt [naam 1] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan Teignbridge € 193.062,77 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 2 december 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
2.2.
veroordeelt [naam 1] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan Teignbridge € 2.705,63 te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten;
2.3.
veroordeelt [naam 1] in de proceskosten (inclusief beslagkosten), aan de kant van Teignbridge tot op heden begroot op € 12.918,98 en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling van de proceskosten;
2.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In de vrijwaringszaak
2.6.
veroordeelt [naam 2] en [naam 3] hoofdelijk om aan [naam 1] € 9.000 te betalen;
2.7.
veroordeelt [naam 2] om aan [naam 1] de helft te betalen van datgene waartoe [naam 1] in de hoofdzaak is veroordeeld, onder aftrek van het in 2.6 genoemde bedrag;
2.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
2.9.
verklaart de veroordelingen onder 2.6 en 2.7 uitvoerbaar bij voorraad;
2.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.

3.De beoordeling in de hoofzaak

3.1.
De rechtbank geeft voor haar beslissing in de hoofdzaak de volgende motivering.
3.2.
Teignbridge is een Brits bedrijf dat zich bezighoudt met het ontwerpen en produceren van met name scheepsschroeven. Zij heeft op 16 april 2020 een bedrag van € 193.062,77 overgemaakt op de bankrekening van [naam 1]. [naam 1] heeft het ontvangen bedrag doorbetaald aan derden. Teignbridge vordert veroordeling van [naam 1] tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten en beslag- en proceskosten. Teignbridge baseert die vordering primair op onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) en subsidiair op onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW).
Onverschuldigde betaling
3.3.
Degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, is gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Als de onverschuldigde betaling een geldsom betreft, strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag.
3.4.
Partijen verschillen ten eerste van mening over de vraag of [naam 1] de ontvanger is van het bedrag van € 193.062,77 dat Teignbridge op 16 april 2020 heeft betaald. Volgens [naam 1] is dat niet het geval, omdat het geld
viazijn rekening is betaald aan derden. De rechtbank gaat daar niet in mee en oordeelt dat [naam 1] wel degelijk de ontvanger is van het door Teignbridge betaalde bedrag. Teignbridge heeft het bedrag op de rekening van [naam 1] gestort. Dat [naam 1] het bedrag in delen naar derden heeft doorgestort, doet er niet aan af dat hij degene is die het geld van Teignbridge heeft ontvangen.
3.5.
Verder is tussen partijen in geschil of er een rechtsgrond bestaat voor de betaling door Teignbridge aan [naam 1]. Teignbridge stelt dat dat niet zo is, omdat er geen rechtsverhouding tussen Teignbridge en [naam 1] bestond die de betaling rechtvaardigt. Het door Teignbridge overgemaakte bedrag was volgens haar bedoeld voor Vinmex Joint Stock Company (hierna: Vinmex), waarmee Teignbridge op 9 april 2020 een overeenkomst voor de afname van scheepsonderdelen had gesloten. [naam 1] voert aan dat er wel degelijk een rechtsgrond aan die betaling ten grondslag ligt. Volgens [naam 1] had hij een overeenkomst met [naam 2] met betrekking tot een internationaal ICT-project waarvoor hij zou worden ingehuurd, en is de betaling op grond van die overeenkomst verricht.
3.6.
De rechtbank laat in het midden of er daadwerkelijk een overeenkomst over een ICT-project bestond, omdat niet ter discussie staat dat Teignbridge geen partij was bij die gestelde ICT-overeenkomst en ook geen andere reden had om op grond van die overeenkomst een bedrag aan [naam 1] te betalen. Daarmee staat vast dat er geen rechtsgrond bestond voor de betaling van het bedrag door Teignbridge aan [naam 1]. Dat betekent dat Teignbridge het bedrag onverschuldigd aan [naam 1] heeft betaald en dat [naam 1] dit bedrag moet terugbetalen.
Wettelijke rente
3.7.
De vraag is vervolgens vanaf welk moment [naam 1] wettelijke rente moet betalen over het door hem ontvangen bedrag. Volgens Teignbridge is [naam 1] op grond van artikel 6:205 BW rente verschuldigd vanaf 16 april 2020, het moment waarop hij het geld ontving, omdat hij te kwader trouw was. Hij wist volgens Teignbridge dat het bedrag was verkregen door frauduleuze handelingen van hemzelf of een ander. [naam 1] heeft verder afspraken met derden gemaakt over het wegsluizen van geld en hij is betrokken bij e-mailfraude.
3.8.
De rechtbank kan niet vaststellen dat [naam 1] te kwader trouw was. Het is niet komen vast te staan dat [naam 1] zelf betrokken was bij de e-mailwisseling, op basis waarvan Teignbridge het bedrag op de rekening van [naam 1] overmaakte. Ook is niet gebleken dat [naam 1] wist of vermoedde dat de betaling van Teignbridge door fraude was veroorzaakt. [naam 1] heeft toegelicht dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het bedrag in het kader van het ICT-project op zijn rekening werd gestort. Zonder nadere onderbouwing van stellingen van Teignbridge kan daarom niet worden vastgesteld dat [naam 1] te kwader trouw was bij de ontvangst van het bedrag. De rechtbank zal daarom de door Teignbridge gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 2 december 2020. Het verzuim is immers ingetreden acht dagen na de datum van de sommatiebrief die door de advocaat van Teignbridge aan [naam 1] is verzonden.
Eigen schuld
3.9.
[naam 1] heeft tot slot nog een beroep gedaan op artikel 6:101 BW. De rechtbank verwerpt dit beroep, omdat artikel 6:101 BW betrekking heeft op verbintenissen tot schadevergoeding. De vordering van Teignbridge is geen vordering tot schadevergoeding, maar een vordering uit onverschuldigde betaling. Daarop is artikel 6:101 BW niet van toepassing.
Slotsom
3.10.
Dit betekent dat [naam 1] is gehouden tot terugbetaling aan Teignbridge van het bedrag van € 193.062,77, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december op grond van ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank zal de vorderingen van Teignbridge daarom toewijzen, met veroordeling van [naam 1] in de proceskosten.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.11.
Teignbridge maakt aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 2.705,63. [naam 1] betwist dat hij deze kosten moet vergoeden.
3.12.
Teignbridge heeft voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, zoals correspondentie en het voeren van een procedure tegen ING om erachter te komen op wiens naam de bankrekening stond waarop Teignbridge het bedrag had gestort. Dit zijn geen handelingen die vallen onder de proceskostenveroordeling.
3.13.
De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en worden geacht redelijk te zijn. De vordering is daarom toewijsbaar.
Beslag- en proceskosten
3.14.
Op grond van artikel 706 Rv wordt [naam 1] veroordeeld tot vergoeding van de kosten van het door Teignbridge gelegde conservatoire beslag. De beslagkosten worden begroot op € 656 aan griffierecht, € 2.491 aan salaris advocaat (tarief VI x 1 punt) en € 1.231,60 aan explootkosten, in totaal € 4.378,60.
3.15.
[naam 1] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de kant van Teignbridge. De proceskosten worden aan de kant van Teignbridge begroot op € 83,38 aan explootkosten, € 3.475 aan griffierecht en € 4.982 aan salaris advocaat (tarief VI x 2 punten), in totaal € 8.540,38. De over de proceskosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
3.16.
De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.

4.De beoordeling in de vrijwaringszaak

4.1.
De rechtbank geeft voor haar beslissing in de vrijwaringszaak de volgende motivering.
4.2.
In de vrijwaringszaak vordert [naam 1] dat [naam 2] en [naam 3] worden veroordeeld tot betaling van al hetgeen waarin [naam 1] als gedaagde in de hoofdzaak wordt veroordeeld, met veroordeling van [naam 2] en [naam 3] in de kosten van de hoofd- en vrijwaringszaak. [naam 1] baseert die vordering onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW), dan wel onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW).
Onverschuldigde betaling
4.3.
[naam 1] stelt zich op het standpunt dat hij het door hem ontvangen bedrag van
€ 193.062,77 naar verschillende rekeningen heeft overgeboekt in opdracht van [naam 2]. Omdat voor die betalingen geen rechtsgrond bestond, moeten [naam 3] en [naam 2] de overgeboekte bedragen aan hem terugbetalen.
4.4.
De rechtbank is dat niet met [naam 1] eens. Het grootste deel van de bedragen is geboekt op rekeningen van onbekende ontvangers. Waarom [naam 3] en [naam 2] toch als ontvanger van deze vorderingen zouden moeten worden aangemerkt, heeft [naam 1] niet duidelijk kunnen maken. Dit betekent dat [naam 3] en [naam 2] de bedragen die zijn geboekt op rekeningen van derden, niet als onverschuldigd betaald aan [naam 1] hoeven te betalen.
4.5.
Dat is anders voor het bedrag van € 9.000 dat [naam 1] op verzoek van [naam 2] heeft geboekt op de rekening van [naam 3]. [naam 3] en [naam 2] hebben hun stelling dat aan deze overboeking een rechtsgrond ten grondslag lag, niet voldoende onderbouwd. [naam 3] en [naam 2] hebben gesteld dat deze betaling betrekking had op een vordering die de BV van [naam 2] op [naam 1] had. Zij hebben deze stelling, die door [naam 1] is betwist, echter niet voldoende onderbouwd. De rechtbank laat daarom in het midden of een gestelde vordering van de BV van [naam 2] een rechtsgrond zou kunnen vormen voor een betaling op de privérekening van [naam 3]. Dit betekent dat [naam 1] het bedrag van € 9.000 onverschuldigd aan [naam 3] heeft betaald en dat zij dit bedrag moet terugbetalen.
Onrechtmatige daad
4.6.
[naam 1] stelt dat [naam 2] en [naam 3] hebben samengespannen om Teignbridge via zijn bankrekening op te lichten en dat zij daarmee onrechtmatig hebben gehandeld. [naam 1] stelt in dit verband dat [naam 2] aan hem heeft voorgespiegeld dat hij een bedrag zou ontvangen in verband met een internationaal ICT-project waarvoor [naam 1] zou worden ingehuurd, en dat hij hem vervolgens (direct en indirect) opdracht heeft gegeven om bedragen naar andere rekeningen over te maken.
4.7.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [naam 1] niet heeft onderbouwd dat [naam 3] betrokken is geweest bij de gang van zaken, zodat niet is komen vast te staan dat zij onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [naam 1].
4.8.
Dat is anders voor [naam 2]. [naam 2] heeft betwist dat hij betrokken is geweest bij de betaling door Teignbridge aan [naam 1] en het overboeken van bedragen. Hij stelt dat hij [naam 1] alleen in contact heeft gebracht met een zakenvrouw voor wie hij ooit de belastingaangifte heeft verzorgd, en dat hij verder geen enkele inhoudelijke betrokkenheid heeft gehad. Uit de overgelegde e-mails komt echter een heel ander beeld naar voren. Uit die e-mails blijkt dat [naam 2] [naam 1] in maart 2020 heeft aangekondigd “
vandaag komt er 34k binnen (als eerste storting). Hoeveel kun je opnemen per dag?”. Volgens het onderwerp van de e-mail zou deze betaling betrekking hebben op
“Geld usa”. Ook heeft [naam 2] op 3 april 2020 aan [naam 1] gemaild
“Ik heb net 100 euro overgemaakt naar jouw bank. Kun je zsm 80 euro overmaken aan de heer [A] zodat hij het vandaag nog heeft? Bankgegevens heb je, Maandag wordt 5 mio vrijgegeven”.
De rechtbank leidt uit deze correspondentie af dat [naam 1] vaker geld voor of namens [naam 2] ontving en dat hij dat vervolgens op verzoek van [naam 2] doorbetaalde aan anderen. Ook blijkt daaruit dat [naam 2] [naam 1] flinke verdiensten in het vooruitzicht stelde. Uit deze emails blijkt weliswaar niet dat [naam 2] ook betrokken was bij de betaling door Teignbridge op de rekening van [naam 1], maar zij maken wel dat de rechtbank de verklaring van [naam 2] dat hij nooit betrokken was bij stortingen op de bankrekeningen van [naam 1] niet aannemelijk vindt en dat zij daar vraagtekens bij plaatst.
4.9.
Verder blijkt uit de e-mails dat [naam 2], toen [naam 1] het bedrag van Teignbridge had ontvangen, tot twee keer toe aan [naam 1] opdracht heeft gegeven bedragen over te schrijven naar bankrekeningen van zijn partner en van ene [B]. [naam 2] meldt daarbij dat hij met de eerdergenoemde zakenvrouw heeft gesproken over
“de provisie”waarop [naam 1] recht zou hebben, en dat [naam 2] met haar ook heeft afgesproken dat
“zijn aandeel 14.000”is. In de tweede e-mail met daarin een betalingsopdracht heeft [naam 2] aan [naam 1] geschreven
“Deze week krijg je op eigen naam 500.000 van het grote computerproject (weet je het nog?). uiteindelijk komt alles goed. [C] is een businesspartner van mij”.Ook voor deze e-mails heeft [naam 2] desgevraagd geen goede uitleg kunnen geven. Tijdens de zitting heeft [naam 2] zijn verhaal bovendien continu veranderd, zodat zijn verklaring op de rechtbank ongeloofwaardig overkomt. Uit deze e-mails blijkt in ieder geval dat [naam 2] wel degelijk betrokken is geweest bij het doorbetalen van het geld dat [naam 1] van Teignbridge had ontvangen en dat hij daarover ook contact gehad heeft met de zakenvrouw (als zij daadwerkelijk bestaat).
4.10.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [naam 2], gelet op de inhoud van het procesdossier en zijn wisselende verklaringen, de door [naam 1] gestelde feiten onvoldoende heeft betwist, zodat deze feiten zijn komen vast te staan. Op grond van die feiten kan worden geconcludeerd dat [naam 2] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [naam 1]. [naam 2] heeft niet bestreden dat [naam 1] daardoor schade heeft geleden. Die schade zal [naam 2] daarom moeten vergoeden.
Eigen schuld
4.11.
De rechtbank is het wel met [naam 3] en [naam 2] eens dat [naam 1] zijn schade deels aan zichzelf te wijten heeft, zodat dat deel op grond van artikel 6:101 BW (“eigen schuld”) voor zijn eigen rekening blijft.
4.12.
[naam 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij er, omdat hem dat door [naam 2] was voorgespiegeld, van uitging dat het bedrag dat hij van Teignbridge ontving bedoeld was voor het ICT-project dat hij zou gaan uitvoeren. Ook als dat klopt, valt [naam 1] te verwijten dat hij heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan. Hij heeft, kennelijk zonder vragen te stellen, op verzoek van een hem onbekende zakenvrouw grote bedragen overgeboekt naar hem eveneens onbekende buitenlandse ontvangers. Namens [naam 1] is ter zitting opgemerkt dat voor een ICT-project allerlei bestellingen moeten worden gedaan, ook in het buitenland, zodat het niet zo gek is dat [naam 1] bedragen overboekte. Vast staat echter dat [naam 1] zelf geen bestellingen heeft gedaan (laat staan in het buitenland), terwijl hij ook niet heeft nagevraagd waarop de bedragen die hij overboekte betrekking hadden. [naam 1] is dan ook op zijn minst bijzonder naïef geweest. Die naïviteit komt voor zijn eigen rekening.
4.13.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verwijt dat [naam 1] kan worden gemaakt, net zo groot als het verwijt dat [naam 2] treft. Om die reden zal [naam 2] de helft van het bedrag dat [naam 1] aan Teignbridge moet betalen, voor zijn rekening moeten nemen.
4.14.
Nu [naam 3] wordt veroordeeld tot terugbetaling aan [naam 1] van € 9.000, zijn [naam 2] en [naam 3] voor dat bedrag hoofdelijk gehouden tot betaling.
De proceskosten
4.15.
Gelet op de uitkomst van de vrijwaringsprocedure, zal de rechtbank bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J. Brandt, rechter, en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 14 februari 2022.
WAARVAN PROCES-VERBAAL