ECLI:NL:RBDHA:2022:10392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/594474 / FA RK 20-3812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige en omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2022 een eindbeschikking gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige door de man. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat is vastgesteld dat de moeder door de erkenning in een onevenwichtige psychische toestand zou komen, wat de ongestoorde verhouding tussen haar en de minderjarige zou schaden. De rechtbank heeft ook verzoeken tot het vaststellen van een omgangsregeling en een informatieregeling afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de moeder en de minderjarige zwaarder wegen dan de belangen van de man bij erkenning. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische gesteldheid van de moeder, die lijdt aan PTSS, en de impact die de erkenning op haar zou hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheden zijn voor een omgangsregeling, gezien de hoge prikkelgevoeligheid van de minderjarige en de onveilige situatie die de moeder ervaart. De rechtbank heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd en de verzoeken van de man afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 20-3812
Zaaknummer: C/09/594474
Datum beschikking: 11 mei 2022

Vervangende toestemming erkenning, omgang en informatieregeling

Beschikking op het op 15 juni 2020 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
thans verblijvende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. J.M.C. van Gorkum te ‘s-Hertogenbosch.

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend geheim adres,
advocaat: mr. T. Dreiling te Leiderdorp.

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,

de minderjarige, hierna: [voornaam minderjarige] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. [bijzondere curator] , advocaat te [plaats 2] ,
in de hoedanigheid van bijzondere curator.

Procedure

Bij beschikking van deze rechtbank van 16 juli 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat zij onvoldoende is voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over de vervangende toestemming tot erkenning en heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht rapport en advies uit te brengen over het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning van [voornaam minderjarige] aan de man waarbij de rechtbank van belang acht dat de Raadsondezoeker contact heeft met de behandelaar(s) van de moeder om ten aanzien van een mogelijke erkenning van [voornaam minderjarige] door de man, door een ter zake deskundige over de emotionele draagkracht van de moeder geïnformeerd te worden. In afwachting daarvan heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het rapport en advies van de Raad van 22 december 2021, met kenmerk [kenmerk] ;
  • het F9-formulier van 10 januari 2022 van de moeder;
  • de brief van 11 februari 2022 van de bijzondere curator, waarin hij naar aanleiding van het rapport van de Raad zijn advies wijzigt en adviseert het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning af te wijzen;
  • het F9-formulieren van 12 februari 2022 (met bijlage) en 16 maart 2022 van de man.
Op 6 april 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder (via een videoverbinding) bijgestaan door haar advocaat en de bijzondere curator.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen zij bij voorgaande tussenbeschikkingen heeft overwogen of beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Vervangende toestemming erkenning
De Raad adviseert om het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning af te wijzen.
De Raad ziet geen zorgen ten aanzien van het veilig opgroeien van [voornaam minderjarige] . Echter is voor de Raad voldoende komen vast te staan dat de moeder door erkenning van [voornaam minderjarige] door de man in een zodanig onevenwichtige psychische gesteldheid komt te verkeren dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat dat zij niet in staat is [voornaam minderjarige] (en zijn oudere halfbroer) het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft. Voor [voornaam minderjarige] is het belangrijkste dat er rust en regelmaat is in het gezin en in die zin wordt er van moeder een grote inzet verwacht om onrust te voorkomen. Dat rust en duidelijkheid voor [voornaam minderjarige] nodig is, wordt door zijn voormalige en huidige school onderkend. Rust betekent voor de moeder dat de biologische vader geen duidelijke rol krijgt in het leven van [voornaam minderjarige] . Er bestaat naar mening van de Raad daarom onvoldoende opening om na te denken over [voornaam minderjarige] in relatie tot de persoon van wie hij mede afstamt. De Raad meent dat er geen mogelijkheden bestaan om hier stappen in te maken, zonder dat het ten koste zou gaan van [voornaam minderjarige] . De politie vertelt dat de moeder met haar kinderen om veiligheidsredenen is verhuisd naar een andere gemeente, zodat de man niet meer wist waar moeder en de kinderen woonden. De man had externe contacten waardoor zij bezoek aan huis kreeg van personen waar moeder uit angst geen contact mee wilde. De moeder heeft hiervoor via de politie ook enige tijd een persoonsalarm in haar woning gehad.
De psycholoog en therapeut van de moeder kunnen op basis van de algemene kennis die beschikbaar is over en de ervaringen die zij hebben met mensen met PTSS, zich voorstellen dat moeder negatieve gevolgen ervaart op haar functioneren als moeder naar aanleiding van de verzoeken van de man. De moeder heeft namelijk last van toegenomen stress en angst, gevoel van onveiligheid, nachtmerries, levendige herinneren en verhoogde alertheid.
Naar aanleiding van het rapport van de Raad waaruit onder meer nieuwe informatie van de politie voor de bijzondere curator naar voren is gekomen, past de bijzondere curator zijn advies aan. Hij adviseert nu tot afwijzing van het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning.
De moeder kan zich vinden in het advies van de Raad
De vader kan zich niet vinden het raadsrapport en verzoekt onderzoek door het NIFP omdat het onderzoek door de Raad, in zijn visie, niet onpartijdig is verricht. Er is een onvolledig en eenzijdig rapport opgesteld waarbij de informatie die door moeder is gegeven als waar is aangenomen. De informatie is niet onderzocht op de juistheid. De conclusie van de Raad dat de stellingen van moeder voor waar worden gehouden terwijl de man die betwist en daarover niet is verhoord door de politie of veroordeeld, geeft blijk van partijdigheid. Dat bij [voornaam] sprake is van PTSS, blijkt niet dit het gevolg is van bedreigingen van de man. Dat [voornaam minderjarige] getuige is geweest van huiselijk geweld, daar is geen bewijs van. Ook betwist de man de moeder te hebben bedreigd, daar is geen bewijs van. De man betwist dat de informatie onder het kopje politie objectieve informatie bevat vanuit de politie. Het lijkt een samenvatting van de aangifte van moeder. De man betwist dan ook dat er maatregelen vanuit de penitentiaire inrichting zijn genomen en hij betwist dat er sprake was van mogelijke overplaatsing en het sturen van een stopbrief.
Zoals de rechtbank reeds in haar beschikking van 16 juli 2021 heeft overwogen, is voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zal schaden, een afweging van de belangen van de betrokkenen nodig. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de man als de minderjarige er belang bij heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige geschaad zouden worden in geval van erkenning van de minderjarige door de man. Van schade aan de belangen van een kind is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor hem reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Bij de afweging van de belangen stelt de rechtbank het volgende voorop. De moeder is de primaire hechtingsfiguur van [voornaam minderjarige] . Tussen de man en [voornaam minderjarige] heeft vanaf het tweede levensjaar van [voornaam minderjarige] , die nu 6 jaar is, geen contact meer (in de penitentiaire inrichting) plaatsgevonden. Voor die tijd heeft [voornaam minderjarige] tijdens de detentie van de man hem eenmaal per maand gezien. Hoewel de man naar verwachting begin volgend jaar vervroegd vrij zal komen, zal hij dan Nederland als ongewenst vreemdeling worden uitgezet en is hij niet meer welkom in een lidstaat van de Europese Unie. Dat dit zo is, is niet weersproken door de man. Bij deze stand van zaken rust erop de moeder, als enige (primaire) hechtingsfiguur van [voornaam minderjarige] (en ook [voornaam] ) een grote verantwoordelijkheid om de opvoedingssituatie van [voornaam minderjarige] (en die van [voornaam] ) gestructureerd en evenwichtig vorm te kunnen blijven geven. Bescherming van de ongestoorde verhouding tussen de moeder en [voornaam minderjarige] acht de rechtbank in dit geval daarom nog meer dan anders geboden. Bij de moeder is sprake van PTSS en uit de informatie van de psycholoog en therapeut van de moeder (als informant opgenomen in het raadsrapport) volgt dat die klachten zich uiten in toegenomen stress en angst, gevoel van onveiligheid, nachtmerries, levendige herinneren en verhoogde alertheid. Los van de oorzaak van de PTSS bij de moeder, kan de rechtbank niet om dit gegeven heen. Ook de man erkent in zijn brief van 12 februari 2022 dat uit de stukken blijkt dat de moeder een zeer beschadigde vrouw is, die leeft met vele angsten. Hoewel die angsten volgens de man grotendeels irreëel zijn, laat dat onverlet dat die angsten bij de moeder bestaan en dat zij een zeer beschadigde vrouw is. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende komen vast te staan dat de moeder als gevolg van de erkenning van [voornaam minderjarige] door de man in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat hierdoor niet langer sprake is een ongestoorde verhouding tussen de moeder en [voornaam minderjarige] . Daarbij acht de rechtbank een onaanvaardbaar risico aanwezig dat de moeder daardoor niet langer in staat is [voornaam minderjarige] (en [voornaam] ) het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft en hierdoor het risico bestaat dat [voornaam minderjarige] in zijn sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling wordt belemmerd. De rechtbank is daarom concluderend van oordeel dat het belang van een onverstoorde verhouding tussen de moeder en [voornaam minderjarige] en de belangen van [voornaam minderjarige] in dit geval zwaarder wegen dan het belang van [voornaam minderjarige] en de man bij erkenning van hun familierechtelijke betrekking. De rechtbank gaat derhalve voorbij aan de opmerkingen van de man over de in het raadsadvies opgenomen informatie verkregen van de politie nu zij reeds op het hiervoor vermelde aanleiding ziet om het verzoek van de man af te wijzen. Ook acht zij, gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft betrokken in haar oordeel, een onderzoek door het NIFP niet aangewezen. Het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning zal de rechtbank afwijzen.
Omgangsregeling
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat zij bij haar beslissing van 16 juli 2021 al heeft geoordeeld dat sprake is van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [voornaam minderjarige] , zodat hij kan worden ontvangen in zijn verzoek ex artikel 1:377a, eerste lid, BW.
Artikel 1:377a, derde lid, BW bepaalt dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt is of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De Raad adviseert in zijn rapport het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen. Er zijn volgens de Raad geen mogelijkheden om persoonlijke omgang te bewerkstelligen. Nu er geen omgang is, zijn de spanningen in de opvoedsituatie bij moeder sterk verminderd (terwijl zij daarvoor eerst hulpverlening heeft moeten inschakelen). Bij [voornaam minderjarige] is sprake van hoge prikkelgevoeligheid. Hij heeft zichzelf geregeld niet in de hand en dit uit zich in driftbuien met huilen, schreeuwen, zich opdringen of verdrietig weglopen. [voornaam minderjarige] heeft nog meer dan een ander kind behoefte aan duidelijkheid en structuur. Gezien conflictueuze relatie in het verleden en de geheel andere beleving van de situatie bij de man en de moeder is een omgangsregeling op dit moment niet haalbaar. Ook dat de man gedetineerd zit maakt het maken van afspraken over de omgang ingewikkeld mede nu de
moeder onvoldoende in staat wordt geacht om deze omgang te faciliteren. Hulp door middel van begeleide omgang acht de Raad evenmin toereikend omdat de angsten van de moeder van dien aard zijn dat die niet weg zijn te nemen met de inzet van hulp.
Met in achtneming van het advies van de Raad, de inhoud van het dossier en wat de rechtbank hiervoor ten aanzien van de erkenning heeft overwogen, zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen op de hiervoor onder a en d genoemde gronden. Hoewel ieder kind in beginsel recht heeft op contact met beide (biologische) ouders, ziet de rechtbank daar in deze situatie op dit moment geen mogelijkheden toe. [voornaam minderjarige] heeft de man sinds 2019 niet meer gezien. Dat betekent dat in het geval er sprake zou zijn van omgang, dit eerst begeleid zou zijn. Bij de moeder bestaat zowel op fysiek als op emotioneel gebied geen enkel draagvlak om de omgang te begeleiden en/of open te staan voor enige vorm omgang. De hoge prikkelgevoeligheid van [voornaam minderjarige] maakt bovendien dat hij een moeder nodig heeft die in staat is om de rust en stabiliteit, die hij op dit moment ervaart, te blijven continueren. Daarnaast blijkt uit het diagnostisch verslag IMH dat [voornaam] in ieder geval een telefoonincident met de stiefvader (de man) waarin de man de moeder met de dood zou hebben bedreigd als traumatisch heeft ervaren. Vaststelling van een omgangsregeling levert daardoor mogelijk niet alleen een ernstig nadeel op voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [voornaam minderjarige] , maar ook van [voornaam] .
Informatie- en consultatieregeling
De rechtbank stelt ook hier bij de beoordeling voorop dat zij bij haar beslissing van 16 juli 2021 al heeft geoordeeld dat sprake is van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [voornaam minderjarige] , zodat hij kan worden ontvangen in zijn verzoek ex artikel 1:377b, eerste lid, BW.
Op grond van voornoemd artikel is de ouder die met het gezag is belast, onder meer gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter een regeling vaststellen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het belang van het kind dat vereist, de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft en dus geen informatieregeling wordt vastgesteld.
De moeder heeft verzocht alle verzoeken van de man af te wijzen en daarmee, naar de rechtbank begrijpt, geen informatieregeling vast te stellen.
Uit de inhoud van het dossier concludeert de rechtbank dat de moeder onvoldoende draagkracht heeft om contact met de man te onderhouden. De rechtbank verwijst ook naar hetgeen zij eerder heeft overwogen over de PTSS en de daaraan gerelateerde klachten van de moeder in het kader van de vervangende toestemming tot erkenning. Vaststelling van een informatie- en consultatieregeling acht de rechtbank daarom ook niet in het belang van [voornaam minderjarige] . De rechtbank zal ook dit verzoek van de man, met toepassing van het tweede lid van voornoemd artikel, afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de man af;
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, (kinder)rechter tot stand gekomen in samenwerking met mr. S. Verhoef als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van
11 mei 2022.