ECLI:NL:RBDHA:2022:10376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
09-026926-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en beroving van een slachtoffer door twee verdachten met gebruik van geweld en bedreiging

Op 30 januari 2022 heeft de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer in 's-Gravenhage verkracht en beroofd. De verdachten hebben het slachtoffer naar de woning van de medeverdachte gelokt met de intentie haar niet te betalen en haar te intimideren. Ze hebben haar vastgebonden, geslagen, en gedwongen tot seksuele handelingen, waarbij ook een mes werd gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 300 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico een zware straf vereisen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-026926-22
Datum uitspraak: 11 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2006 te ‘ [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in de Rijks justitiële Jeugdinrichting De Hartelborgt te Spijkenisse.

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de besloten zittingen van
4 augustus 2022 en 27 september 2022.
De officier van justitie in deze zaak is mr. P.M. Kampen en de advocaat van de verdachte is mr. P.R.L.V.M. Kruik te ‘s-Gravenhage. De verdachte is op de zittingen verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er, samengevat, van beschuldigd dat
1.
hij op 30 januari 2022 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld gedwongen heeft tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] ;
2.
hij op 30 januari 2022 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag van 300 euro toebehorende aan [slachtoffer] heeft weggenomen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Bewijswaardering feit 1
3.1.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van de aangeefster. De aangeefster heeft zeer uitgebreid verklaard over de verschillende rollen van de verdachten. De verdachte heeft haar gebeld, haar opgehaald, met haar seks gehad en geweld gebruikt. De medeverdachte heeft hier ook een rol bij gehad.
3.1.2
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit, met uitzondering van de tenlastelegging ‘in vereniging met een ander’.
3.1.3
Beoordeling
De rechtbank zal voor feit 1 (met uitzondering van het ‘in tezamen en vereniging gepleegd’ en het ‘bij de keel grijpen’, waarover nader zal worden overwogen) met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is verklaard, volgt dat de verdachte samen met zijn medeverdachte de aangeefster heeft benaderd voor seks. Zij hebben haar opgezocht op de website [naam 1] en de verdachte heeft gebeld om een afspraak te maken. De aangeefster is vervolgens naar de woning waar de medeverdachte op dat moment verbleef gekomen. De verdachte en medeverdachte hebben vooraf met elkaar besproken dat ze aangeefster niet zouden betalen. Na aankomst in de woning is aangeefster door de medeverdachte met een mes bedreigd. De aangeefster heeft tevens tape op haar mond geplakt gekregen door de verdachten en is door hen beiden geduwd en geslagen. De verdachte heeft seks gehad met aangeefster, de medeverdachte heeft tegen haar gezegd dat ze moest doen wat de verdachte zei. Hoewel de verdachte ontkent de aangeefster bij haar keel te hebben gegrepen, acht de rechtbank dat op basis van de aangifte wel bewezen. De aangeefster heeft zeer gedetailleerd hierover verklaard. Bovendien is er op de hals en bij de mond van de aangeefster DNA van de verdachte aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de omstandigheden zoals hierboven beschreven, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, gericht op de verkrachting van aangeefster. Aan het verweer van de verdediging dat het verenigingsaspect alleen zag op het bestellen van een prostituee gaat de rechtbank voorbij, gelet op de bedreigingen en het gebruik van geweld door beiden en het onderling communiceren over de seks met aangeefster tussen de verdachte en de medeverdachte tijdens en na de verkrachting.
Om die reden acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde ‘tezamen en in vereniging’ ook wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Bewijswaardering feit 2
3.2.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal in vereniging. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachten onderling overleg hebben gehad over het geld van de aangeefster. De officier van justitie vordert vrijspraak voor de gekwalificeerde diefstal met geweld, omdat uit het dossier het oogmerk van het geweld op het stelen van het geld onvoldoende blijkt.
3.2.2
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. De verdachte ontkent dat hij geld heeft gestolen van de aangeefster, de medeverdachte heeft het geld weggenomen. Verdachte heeft ook niet aan de medeverdachte gezegd dat er in de tas gekeken moest worden. Er is geen geweld gebruikt of gedreigd met geweld.
3.2.3
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat de aangeefster is beroofd van haar geld. De aangeefster heeft hierover verklaard dat de medeverdachte tegen de verdachte zei dat zij ook nog wel geld bij zich zou hebben. De verdachte heeft toen gezegd dat er in de tas moest worden gekeken. De medeverdachte heeft dat gedaan en heeft vervolgens € 300,- uit de tas van de aangeefster weggenomen. De verdachte en de medeverdachte wijzen weliswaar naar elkaar waar het de wegnemingshandeling van het geld betreft, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaring van de aangeefster te twijfelen. De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, omdat zij voorafgaand aan de diefstal hebben gesproken over de vraag of aangeefster geld bij zich zou hebben en blijkbaar beiden tot de conclusie kwamen dat dit in haar tas moest zitten. Los van de vraag of de verdachte of de medeverdachte dan uiteindelijk het geld heeft gepakt, maken deze omstandigheden dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de diefstal. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het gepleegde geweld niet gericht was op het mogelijk maken van de diefstal. De verdachte zal van dat onderdeel worden vrijgesproken.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 30 januari 2022 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] door geweld
eneen andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door:
- [slachtoffer] van achter vast te grijpen,
- een hand op de keel van [slachtoffer] te leggen,
- [slachtoffer] vast te houden,
- met een masker over zijn gezicht, een mes aan [slachtoffer] te tonen en vast te houden,
- [slachtoffer] te slaan,
- tape op de mond van [slachtoffer] te plakken,
- met een mes in de hand tegen en in de aanwezigheid van [slachtoffer] te zeggen: "je moet doen wat deze jongen tegen jou zegt", "doe wat mijn vriend zegt", "ik maak je dood, je doet wat deze jongen tegen je zegt ander snij ik jou", "niet schreeuwen, als jij geluid maakt steek ik je met deze mes", "kleed je uit, kus mij, kom op mij zitten" en vervolgens tijdens de seksuele handelingen "hoe is het meisje, is het goed, is zij goed, anders ga ik haar doodmaken" en vervolgens na de seksuele handelingen te zeggen: "nee je gaat niet weg, je blijft de hele nacht hier", "je moet niets tegen iemand zeggen, want waar je ook bent we zullen je vinden en maken je dood",
- tijdens de seksuele handelingen [slachtoffer] bij haar keel vast te pakken en vast te houden,
- na de seksuele handelingen tegen zijn mededader te zeggen: "wil je haar ook neuken?", en
- na de seksuele handelingen [slachtoffer] bij haar rug vast te pakken,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , te weten het:
- brengen van zijn, verdacht
es, penis in de mond van [slachtoffer] ,
- meermalen brengen van zijn, verdacht
es, penis in de vagina van [slachtoffer] ,
- zich laten aftrekken door [slachtoffer] ,
- ( tong)zoenen met [slachtoffer] ;
2
hij op 30 januari 2022 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag van 300 euro, dat aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

5.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte bepleit dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit moet worden ontslagen van rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft gesteld dat er sprake was van psychische overmacht. De verdachte werd door de medeverdachte bedreigd met een mes. Het kan niet worden uitgesloten dat de verdachte zich niet kon onttrekken aan de psychische druk die uitging van de medeverdachte.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
Het verweer van de verdediging dat er sprake is geweest van psychische overmacht dient te worden verworpen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of aannemelijk is geworden dat de verdachte op 30 januari 2022 onder zodanige psychische druk stond van de medeverdachte dat hij niet anders kon dan de aangeefster verkrachten. De rechtbank is van oordeel dat dat niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat er mogelijk sprake is van een dreigende situatie voor de verdachte door toedoen van de medeverdachte, op zichzelf geen geslaagd beroep op psychisch overmacht oplevert. Het is aan de verdachte om te wijzen op feiten en omstandigheden die verontschuldigbaar maken dat hij op 30 januari 2022 de aangeefster heeft verkracht. Anders dan uit zijn eigen verklaring is uit niets gebleken dat de verdachte bang was voor de medeverdachte, dat hij door de medeverdachte werd bedreigd met een mes of dat er een reële vrees bestond bij de verdachte dat er iets met hem zou gebeuren als hij niet naar de medeverdachte zou luisteren. Daarnaast heeft de verdachte op geen enkele wijze uitgelegd waarom hij, zo een dergelijke vrees gegrond zou zijn geweest, er niet voor heeft gekozen om weg te gaan. De rechtbank overweegt dat uit het dossier juist het beeld naar voren komt dat de verdachten, op een gelijkwaardig niveau, weloverwogen communiceerden en overlegden over hun plan om aangeefster naar de woning te laten komen en seks met haar te hebben. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat sprake is geweest van een zodanige van buiten komende drang dat de wilsvrijheid van de verdachte werd aangetast en van hem in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet verwacht kon of behoefde te worden dat hij hieraan weerstand zou bieden. Het beroep slaagt niet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
De verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf en maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 300 dagen met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een justitiële jeugdinrichting (hierna: de PIJ-maatregel) wordt opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan de verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest en hem eventueel met een voorwaardelijk strafdeel en bijzondere voorwaarden naar huis te laten gaan. De verdachte staat open voor hulpverlening.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om maximaal een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen met een klinische behandeling voor beperkte duur. Meest subsidiair verzoekt de verdediging om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, zodat de verdachte een klinische behandeling kan volgen bij 'De Catamaran’.
De verdediging heeft aangevoerd dat de gevorderde PIJ-maatregel niet geacht kan worden in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Een PIJ-maatregel moet pas in zicht komen als moet worden aangenomen dat de verdachte zich niet zal houden aan de op te leggen voorwaarden in het kader van bijzondere voorwaarden. De ambulante mogelijkheden zijn nog niet uitgeput voor de verdachte.
6.3
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting van 27 september 2022 verzocht, indien de rechtbank tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel mocht komen, de zaak aan te houden om te onderzoeken of De Catamaran een mogelijkheid biedt voor de verdachte voor een klinische behandeling in het kader van zo’n voorwaardelijke maatregel.
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsvrouw af. Door de deskundige [naam 2] is uitgebreid navraag gedaan bij veel verschillende instellingen naar de mogelijkheid tot opname en/of verblijf van de verdachte in het kader van het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Zij heeft reeds met De Catamaran contact gehad in aanloop naar de zitting van 4 augustus 2022. Destijds liet De Catamaran weten dat opname van de verdachte geen optie was.
De deskundige heeft nu door middel van een anonieme casus opnieuw navraag gedaan of deze instellingen mogelijkheden zien voor een behandeling voor een jongere zoals de verdachte met zijn problematiek. De Catamaran heeft hierover medegedeeld dat opname en behandeling eventueel mogelijk zou kunnen zijn, maar dat de lichtverstandelijke beperking problematiek van de verdachte (de LVB-problematiek) een contra-indicatie kan zijn. Daarnaast schreven zij dat iemand pas geïndiceerd kan worden na een dossierstudie en een intakegesprek en er – in ieder geval in dit geval - op voorhand geen toezeggingen kunnen worden gedaan. Bovendien is er een lange wachtlijst bij de Catamaran. Door de deskundigen is ter terechtzitting verklaard dat zij niet verwachten dat de verdachte geplaatst kan worden bij de Catamaran in verband met zijn LVB-problematiek. De rechtbank acht zich om die reden voldoende voorgelicht door de deskundigen en acht nader onderzoek niet nodig.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 30 januari 2022 samen met een ander schuldig gemaakt aan de verkrachting en beroving van het slachtoffer. De verdachte en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer naar de woning van de medeverdachte gelokt, terwijl zij op voorhand wisten dat zij haar niet wilden betalen en dat ze haar wilden laten schrikken door een masker te dragen en te dreigen met een mes. Ze hebben haar vastgebonden, bij de keel gegrepen, geslagen en haar mond afgeplakt. Daarna hebben zij het slachtoffer gedwongen tot het verrichten van seksuele handelingen. Vervolgens hebben de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer beroofd. Tot slot hebben ze gedreigd haar iets aan te doen als ze naar de politie zou gaan.
De verdachte heeft, zonder zich op enig moment te bekommeren om het welzijn van het slachtoffer, zijn eigen seksuele lusten op haar botgevierd. De rechtbank acht met name het ogenschijnlijke gemak en de kennelijke achteloosheid waarmee de verdachte daarbij is overgegaan tot het geweld en de seksuele handelingen zeer verontrustend. Dergelijk handelen getuigt naar het oordeel van de rechtbank van een totale desinteresse jegens het slachtoffer en de gevolgen van zijn handelen voor haar. De verdachte heeft aldus een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel geweld langdurige psychische en emotionele gevolgen kan hebben voor het slachtoffer.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie van
22 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft rapportages over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 juli 2022, 3 augustus 2022 en 26 september 2022. De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages.
De deskundige [naam 3] , werkzaam bij de Raad, heeft ter terechtzitting op 4 augustus 2022 en 27 september 2022 geadviseerd om de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Zij heeft toegelicht dat de verdachte gebaat is bij een hoog beveiligd behandeltraject en dat civiele instellingen dit de verdachte niet kunnen bieden. De Catamaran, als daar al plaats zou zijn, is niet geschikt voor de verdachte gelet op zijn LVB-problematiek. Indien de PIJ-maatregel wordt opgelegd is het advies om de verdachte binnen een kleinschalige LVB-groep binnen een justitiële jeugdinrichting te plaatsen, zodat er pedagogische hulpverlening kan worden ingezet en er kan worden aangesloten bij het niveau van de verdachte.
Kinder- en jeugdpsychiater [naam 4] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 juni 2022. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een licht verstandelijke beperking, een (ongespecificeerde) gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Er is de verdenking op een autismespectrumstoornis onderliggend hieraan. De psychiater is niet in staat geweest om de gedachten en motieven van de verdachte te onderzoeken die vanuit zijn ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling, bij een bewezenverklaring, ten grondslag zouden kunnen hebben gelegen aan zijn handelswijze in het tenlastegelegde. Een onderbouwd advies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid is zodoende niet mogelijk. Maar het is ondenkbaar dat de problematiek van de verdachte van enige invloed is geweest op zijn criminele handelen, bij een bewezenverklaring. Het recidiverisico voor het plegen van een nieuw geweldsdelict wordt hoog ingeschat zonder passende en afdoende behandeling gericht op de individuele problematiek van de verdachte. Behandeling zal zich moeten richten op zijn individuele problematiek: licht verstandelijke beperking, beïnvloedbaarheid en weerbaarheid, zelfstandigheid, de relatievorming, meer coping-stijlen, hulp zoeken, contact maken en de emotie/agressieregulatie problematiek en omgaan met gezag. Ambulante behandeling is gezien de omvangrijkheid van de problematiek van de verdachte met disfunctioneren op alle levensgebieden niet haalbaar. Een residentiële behandeling, dus langdurige en intensieve behandeling/begeleiding, is noodzakelijk voor een zo optimaal mogelijke ontwikkeling en daarmee positieve beïnvloeding van het recidive risico. Vanwege zijn verstandelijke beperking heeft de verdachte de pedagogische ander in een stabiele pedagogische setting met duidelijke kaders zeer nodig om zich verder te kunnen ontwikkeling. Hij heeft meer tijd nodig voor zijn behandeling/training richting jong-volwassenheid. Afhankelijk van zijn mogelijkheden kan binnen de behandelsetting beoordeeld worden hoe en waar de verdachte na de klinische behandeling het beste met passende begeleiding kan doorgroeien. Geadviseerd wordt om de klinische behandeling in het civielrechtelijk kader te realiseren met een ondertoezichtstelling en een gesloten machtiging uithuisplaatsing. Het civielrechtelijk kader prevaleert boven het strafrechtelijk kader.
Kinder- en jeugdpsychiater [naam 4] heeft een aanvullend rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 september 2022. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De psychiater ziet geen aanleiding om het eerder gegeven advies te wijzigen. De psychiater adviseerde geen intensieve gedragsbehandeling maar een intensieve klinische behandeling gericht op de specifieke pathologie van de verdachte. Afhankelijk van zijn mogelijkheden kan binnen de behandelsetting beoordeeld worden hoe en waar (begeleid of beschermd wonen) de verdachte na de klinische behandeling het beste met passende begeleiding kan doorgroeien. Dus behandeling gericht op zoveel als mogelijk een optimale ontwikkeling en vooral duidelijk krijgen het niveau van zijn zelfredzaamheid in het leven, de mate van benodigde begeleiding daarbij en dus de mate beperkingen/mogelijkheden van deze verdachte. Vanwege de specifieke pathologie van de verdachte (verstandelijke beperking/verdenking autisme) en het richten van de klinische behandeling daarop zag de psychiater de langdurige behandelmogelijkheden binnen een civielrechtelijk kader als meest passend. Nu er door [naam 5] geen instemmingsverklaring is gegeven en de Raad het advies van [naam 5] voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel volgt, ziet de psychiater zich genoodzaakt om deze praktische redenen het eerdere advies (ten dele) bij te stellen. De rechtbank wordt geadviseerd om de mogelijkheden van een plaatsing bij De Catamaran (GGZ-E) binnen een voorwaardelijk PIJ-kader te onderzoeken. Vanaf het zeventiende jaar van de verdachte zijn er mogelijkheden voor vervolgbehandeling bij Trajectum Boschoord (levensloopplanning). Indien De Catamaran van GGZ-E ook niet tot de mogelijkheden behoort, dan zijn er geen alternatieven en rest de rechtbank niets anders dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen en deze ten uitvoer te leggen binnen een kleinschalige LVB-afdeling van een JJI, zodat de benodigde behandeling voor een zo optimaal mogelijk ontwikkeling en daarmee positieve beïnvloeding van het recidive risico geborgd is.
GZ-psycholoog [naam 6] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 29 juni 2022. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
In het onderzoek is vastgesteld dat er bij de verdachte sprake is van een verstandelijke beperking (licht tot matig). Passend bij de vastgestelde verstandelijke beperking heeft de verdachte moeite om goed en tijdig na te denken over de gevolgen van zijn gedrag (beperkt vermogen tot anticipatie en reflectie) en kan hij zijn handelen onvoldoende overzien. Hij heeft moeite om passende gedragsalternatieven te bedenken en het ontbreekt hem aan de remmende functies van het geweten en de empathie. Zo bezien werkt de verstandelijke beperking door in de ontwikkeling en het functioneren van de verdachte, zo ook in zijn gedragskeuzes en handelingen. Het is aannemelijk dat de verstandelijke beperking met de daaruit voortvloeiende beperkingen in de regulerende functies dan ook een rol speelden bij het ten laste gelegde, indien bewezen. Het is niet ondenkbaar dat er voor de verdachte een complexe situatie is ontstaan, waarbij hij door de verstandelijke beperking met de daaruit voortvloeiende problemen waarbij de gebrekkig ontwikkelde functies van het geweten en de empathie geen remmende werking hebben gehad op het handelen van de verdachte, tot ernstig grensoverschrijdend gedrag is gekomen. De psycholoog adviseert dan ook dit ten laste gelegde feit – indien bewezen – in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het risico op toekomstig gewelddadig of ander strafbaar gedrag (algemene recidive) wordt als hoog geschat. Het risico op toekomstig seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt als matig geschat. Zo bezien komt er met name een antisociaal eerder dan een seksueel risicoprofiel naar voren.
Vanuit een gedragskundig perspectief kan worden gesteld dat de verstandelijke beperking van de verdachte door behandeling niet zal verminderen. Naar de mening van de psycholoog dient echter wel te worden ingegrepen op deze verstandelijke beperking, niet vanuit de gedachte dat deze beperking reparabel is, maar omdat gelet op het beschermende en verwennende karakter van de opvoeding van moeder, de verdachte mogelijk is onder-gestimuleerd en onduidelijk is in hoeverre hij kan profiteren van het gestructureerd aanleren en trainen van vaardigheden. Tevens dient aandacht te zijn voor de beïnvloedbaarheid en weerbaarheid, de zelfstandigheid en het aanleren van passende copingvaardigheden (onder andere hulp zoeken). Voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling met behandeling om het risico op toekomstig gewelddadig gedrag te verminderen is langdurige residentiele behandeling nodig. Op basis van de onderzoeksbevindingen wordt geconcludeerd dat de verdachte is aangewezen op een orthopedagogisch klimaat in een LVB-gespecialiseerde jeugdzorginstelling, waar een gestructureerde en voorspelbare leefomgeving kan worden geboden. De psycholoog acht een terugkeer naar huis niet aan de orde.
Het huidige ten laste gelegde en de ernst van de pathologie in combinatie met het hoge recidiverisico maken dat de psycholoog meent dat een gesloten start van de behandeling, zoals hierboven beschreven, noodzakelijk is. De pathologie zorgt voor disfunctioneren op meerdere levensgebieden. Een residentiële behandeling wordt noodzakelijk geacht, zodat de verdachte langdurig en intensief behandeld en begeleid kan worden. Voor het kunnen uitvoeren van bovengenoemde begeleiding wordt geadviseerd deze in het civielrechtelijk kader te realiseren met een ondertoezichtstelling en een gesloten machtiging uithuisplaatsing. Gelet op de pathologie van de verdachte en het aangrijpingspunt daarin (ondersteuning, begeleiding, training) prevaleert in dit geval het civielrechtelijk kader boven het strafrechtelijk kader. Plaatsing in een justitiële jeugdinrichting met een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt op dit moment niet als passend gezien om de koers van de ontwikkeling van de verdachte bij te sturen. Allereerst zijn er minder ingrijpende alternatieven zoals geformuleerd en binnen de justitiële jeugdinrichting is het risico op verharding sterk aanwezig, hetgeen niet in het belang is van de meest gunstige ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank wordt verder geadviseerd om de verdachte – bij een bewezenverklaring van de feiten – een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met als voorwaarde een maatregel toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering met een maximale proeftijd van twee jaar. Mocht het civielrechtelijk kader onvoldoende blijken wanneer de visie van moeder en de verdachte niet overeenkomen met de hulpverleners en er onvoldoende gronden zijn voor een langer of strakker civiel kader, dient de voorwaardelijke PIJ als stok achter de deur (externe motivatie), zodat genoemde behandeling klinisch doorgang kan hebben voor de zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte en de vermindering van het risico op toekomstig gewelddadig gedrag.
GZ-psycholoog [naam 6] heeft een aanvullend rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 13 september 2022. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De psycholoog is op basis van het psychologisch onderzoek d.d. 29 juni 2022 en het overleg met de psychiater nog steeds van mening dat de beschreven plek aangewezen is om de verdachte te bieden wat hij nodig heeft. Daar komt in mee dat de verdachte bij herhaling zegt open te staan voor hulpverlening en behandeling en ook moeder inmiddels heeft geaccepteerd dat de verdachte deze hulp elders zal moeten krijgen dan bij haar thuis. Nu er echter door een onafhankelijke gedragswetenschapper in het civiele kader geen instemming is gegeven en de Raad het advies van dhr. Visser voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel heeft gevolgd, ziet de psycholoog zich genoodzaakt om deze praktische redenen het eerdere advies (ten dele) bij te stellen en de implicaties daarvan te schetsen.
In beginsel zijn de verklaring van [naam 5] en het aanvullend schrijven van de Raad voor de psycholoog geen aanleiding om van advies te veranderen. Naar de mening van de psycholoog dienen idealiter de mogelijkheden tot plaatsing in instellingen voor gesloten jeugdhulp te worden onderzocht – indien dit nog niet is gebeurd. Mocht dit pad niet leiden tot een succesvolle plaatsing, dan adviseert de psycholoog de mogelijkheden van een plaatsing bij De Catamaran (GGzE) te onderzoeken, deze plaatsing zou gerealiseerd kunnen worden met het strafrechtelijk kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij vanaf het zeventiende jaar van de verdachte ook Trajectum Boschoord in beeld kunnen komen voor vervolgbehandeling. Indien ook dit niet tot de mogelijkheden behoort, dan rest niets anders dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, waarbij de uitvoering van deze maatregel dan – gelet op de licht verstandelijke beperking – noodzakelijkerwijs ten uitvoer moet worden gelegd op een kleinschalige LVB-afdeling. Gelet op de eerdere onderbouwing van de onwenselijkheid van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel blijft de psycholoog bij dit standpunt.
Ter terechtzitting op 27 september 2022 heeft de deskundige [naam 6] zijn rapportages gehandhaafd en nader toegelicht. De lichtverstandelijke beperking is het belangrijkste onderdeel van de problematiek van de verdachte. Om die beperking aan te grijpen is een langdurig traject nodig met in de toekomst een uitstroom naar een beschermde woonvorm. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zou voor de behandeling van de verdachte niet optimaal zijn, omdat de nadruk moet liggen op het aanleren van gedrag en vaardigheden en niet het afleren van verkeerd gedrag waar vaak binnen de JJI de nadruk op ligt. De behandeling voor de verdachte moet wel in een klinische setting plaatsvinden, omdat er dan meer te halen is in zijn ontwikkeling en er intensief in kan worden gezet op het inslijten van nieuwe patronen. Hij heeft hulp nodig bij zijn ontwikkelingstaken en gelet op zijn verstandelijke beperking in combinatie met de opvoedsituatie heeft de verdachte dat onvoldoende kunnen doormaken. De verdachte heeft zijn plafond van zijn ontwikkeling nog niet bereikt. Het is echter ook onduidelijk waar zijn plafond ligt. De psycholoog benadrukt dat plaatsing op een kleinschalige LVB-afdeling hierbij van het grootste belang is, zodat kan worden aangesloten bij het niveau van de verdachte. In een normale groep is de kans op overvraging en negatieve beïnvloeding door jongvolwassenen met een hoger denk- en functioneringsniveau groot.
De deskundige kan en wil zijn advies voor het opleggen van een voorwaardelijke PIJ niet wijzigen, maar zegt zich te realiseren dat er in Nederland geen instelling beschikbaar is waar de verdachte terecht kan met zijn LVB-problematiek samen met de noodzaak tot een hoog beveiligd behandeltraject. Binnen een JJI zou wel plaatsing op een LVB afdeling mogelijk zijn, wat de psycholoog zeer passend acht, maar zou het orthopedagogisch karakter van de behandeling wellicht niet helemaal passend zijn. Daar tegenover staat dat plaatsing in een kliniek in het civiele kader – vooropgesteld dat een instelling de verdachte zou willen opnemen – niet zou aansluiten bij het niveau van de verdachte, dat hij snel negatief kan worden beïnvloed en dat het risicomanagement niet afdoende is. Hij zegt te kunnen begrijpen dat er voor de rechtbank dan wellicht geen andere mogelijkheid is dan het opleggen van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De deskundige [naam 2] , werkzaam bij de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft ter terechtzittingen van 4 augustus 2022 en 27 september 2022 naar voren gebracht dat zij verschillende instellingen heeft benaderd met de vraag of zij behandeling kunnen bieden aan een jongere zoals de verdachte. Voor een klinische behandeling bij De Catamaran is de LVB-problematiek van de verdachte een contra-indicatie. In het meest gunstige geval dat de verdachte wel terecht zou kunnen bij de Catamaran duurt het nog maanden voordat hij geplaatst kan worden vanwege de wachtlijst en zal hij niet – zoals de wens lijkt te zijn van de Raad en de psycholoog – in een LVB groep komen Er is echter geen garantie dat de verdachte bij de Catamaran terecht kan. De verdachte zou het meest gebaat zijn bij een afdeling voor lichtverstandelijk beperkten van een instelling soortgelijk aan de Catamaran. Een dergelijke afdeling bestaat echter niet in Nederland en dat is een praktische belemmering waar tegenaan gelopen wordt. [naam 2] is het om die reden met de Raad eens dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de enige optie is om de verdachte de benodigde behandeling te kunnen bieden met het bijbehorende risicomanagement.
Toerekeningsvatbaar
De rechtbank neemt de overwegingen en conclusies van de deskundige voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid over en acht de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die blijken uit de rapportages.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een jeugddetentie voor de duur van 300 dagen opleggen.
PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater, de Raad en de jeugdreclassering in hun rapporten vermelden en ter zitting hebben toegelicht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast vereisen – gelet op het hoge recidiverisico dat is vastgesteld - de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel. Deze maatregel acht de rechtbank in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank zal, anders door de verdediging is verzocht, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen. De deskundigen hebben de noodzaak van een hoog beveiligingsniveau en langdurige en klinische behandeling uitvoerig gemotiveerd. Een behandeling vanuit het ambulante kader zal onvoldoende effect sorteren bij de verdachte. De rechtbank is om die reden van oordeel dat een langdurige klinische behandeling met een hoog beveiligingsniveau/risicomanagement nodig is, zodat de verdachte de meeste baat heeft bij een behandeling en het recidiverisico kan worden beperkt.
Daar komt bij dat de verdachte vanwege zijn LVB-problematiek en het zedenkarakter van het tenlastegelegde feit niet terecht kan bij instellingen vanuit het civiele kader, en daarnaast - nu zijn LVB-problematiek op de voorgrond staat – niet op zijn plaats is in een instelling als de Catamaran. De deskundigen zijn het eens over het belang dat de verdachte op een plek kan verblijven en behandeld kan worden waar er wordt aangesloten bij zijn LVB denk-, leer- en functioneringsvermogen. Aansluiting bij en extra aandacht voor de LVB-problematiek vergroot de kans op een succesvolle behandeling en de kans dat de verdachte zich goed zal ontwikkelen. Daarom vindt de rechtbank het erg belangrijk dat de verdachte op een plek komt waar daar bijzondere aandacht voor is. Dit alles maakt dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in dit specifieke geval het meest passend is.
De rechtbank wenst tot slot op te merken dat zij door alle deskundigen uitvoerig geïnformeerd is over de (on)mogelijkheden voor de behandeling van de verdachte en passende locaties, instellingen en/of groepen. Zij heeft de oplegging van de PIJ-maatregel, naast de juridische afwegingen, indachtig deze informatie en adviezen genomen. Hoewel de plaatsing van de verdachte in de executiefase van dit vonnis niet is voorbehouden aan de rechtbank, wil de rechtbank in dit geval benadrukken dat zij het van groot belang voor de ontwikkeling van deze jeugdige verdachte acht dat hij wordt geplaatst in een JJI met een groep voor jongeren met een licht verstandelijke beperking. De rechtbank neemt daarom in haar dictum expliciet op dat de voorkeur van plaatsing voor uitvoer van de PIJ-maatregel de JJI in Lelystad betreft.

7.Inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
. Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoon verbeurd te verklaren.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de in beslag genomen telefoon terug te geven aan de verdachte, dan wel aan zijn moeder.
7.3.
. Beoordeling
De in beslag genomen telefoon zal worden verbeurd verklaard. Het bewezen feit is met behulp van dit voorwerp voorbereid.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding van € 23.325,59, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 8.325,59 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade.
Daarnaast heeft de benadeelde partij vergoeding van proceskosten gevorderd aan de hand van het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, gijzeling en de wettelijke rente. De vordering is voldoende onderbouwd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen tot € 3.000,- en de vordering voor het overige verzochte niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de verdediging primair verzocht om het bedrag van € 300,- niet-ontvankelijk te verklaren aangezien er ten aanzien van feit 2 vrijspraak is bepleit. Ook de kosten voor de psycholoog dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de behandelingen vergoed worden op basis van een reguliere zorgverzekering. Uit de vordering blijkt niet waarom dit voor de benadeelde partij niet zou kunnen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de kosten voor de psycholoog toe te wijzen tot een bedrag van € 5.689,68 en de toekomstige kosten niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en dat de vordering genoegzaam is onderbouwd. Ondanks de betwisting door de verdachte zal deze vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 5.480,75. Dit bedrag bestaat uit:
  • € 300,- voor het gestolen geldbedrag;
  • € 2.244,13 voor de reeds gemaakte kosten aan de psycholoog;
  • € 2.844,84 voor toekomstige kosten aan de psycholoog;
  • € 91,78 voor vergoeding medische verschotten.
De overige gevorderde vergoeding van materiële schade van de benadeelde partij levert een
onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre nietontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feit en rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte de strafbare feiten samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 januari 2022.
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief (begroot conform het ‘Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’), uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 956,- (2 punten à € 478,- , waarvan één voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en één voor het bijwonen van de zitting).
8.4
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 15.480,75, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
33, 33a, 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 242, 248 en 311 van het Wetboek van Strafrecht(vul de feitaanduidingen in).
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en kwalificeert dit als
1.
medeplegen van verkrachting
2.
diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
300 (driehonderd) dagen
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigenen adviseert deze maatregel ten uitvoer te leggen in Justitiële Jeugdinrichting Lelystad;
beslag
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf: 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1500_2022029492, zwart, merk: Apple iPhone 11)
schadevergoeding
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 15.480,75(zegge: vijftienduizend vierhonderdtachtig euro en vijfenzeventig eurocent), bestaande uit € 5.480,75 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 956,- , aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken);
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 15.480,7)(zegge: vijftienduizend vierhonderdtachtig euro en vijfenzeventig eurocent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
voorlopige hechtenis
heft het bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde op met ingang van de dag dat de duur van de verzekering en voorlopige hechtenis even lang zal zijn als de onvoorwaardelijke jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, voorzitter,
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter,
en mr. N.F.R. de Rooij, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 11 oktober 2022.