ECLI:NL:RBDHA:2022:10370

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met medische noodzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster met de Ghanese nationaliteit. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen op basis van een belangenafweging, waarbij de spoedeisendheid van de situatie van verzoekster werd erkend. Verzoekster had medische klachten en er bestond een risico op een medische noodsituatie bij uitzetting naar Ghana. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende zwaarwegende belangen aan de zijde van de verweerder waren om verzoekster uit te zetten voordat op haar bezwaarschrift was beslist. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat verzoekster niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 1.518,-, en is verzoekster vrijgesteld van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.975
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om uitstel van vertrek afgewezen. [1]
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 26 juli 2022 heeft verweerder kenbaar gemaakt zich te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening en de rechtbank verzocht de zaak op zitting te behandelen.
Verweerder heeft op 16 september 2022 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 september 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Tackey. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Is er een spoedeisend belang?
1. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [2] De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt dat geen sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. In het primaire besluit is uiteengezet dat verzoekster geen verblijfsrecht heeft en dat dit betekent dat zij niet in Nederland mag zijn. Dit rechtsgevolg wordt niet opgeschort als verzoekster bezwaar maakt tegen het besluit. Verzoekster heeft daarom de voorzieningenrechter gevraagd de rechtsgevolgen van het primaire besluit gedurende de bezwaarschriftprocedure op te schorten, zodat zij de uitkomst van deze procedure in Nederland mag afwachten. Het is immers onzeker of en wanneer verweerder concrete uitzettingshandelingen gaat verrichten. De omstandigheid dat er bij de DT&V [3] op dit moment geen concrete plannen voor de uitzetting van verzoekster bestaan, zoals naar voren komt uit het verweerschrift, leidt niet tot rechtmatig verblijf en doet er niet aan af dat verweerder op elk moment toch over kan gaan tot uitzetting. Dat betekent dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoekster heeft de Ghanese nationaliteit en heeft op 27 september 2021 een aanvraag om uitstel van vertrek ingediend. Uit een advies van het BMA [4] van 24 november 2021 (hierna: het BMA-advies) komt naar voren dat verzoekster kan reizen. Wel is het noodzakelijk dat verzoekster haar medicatie in de handbagage meeneemt. Verder staat in het BMA-advies dat bij het uitblijven van de medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Uit de brondocumenten blijkt echter dat de noodzakelijke medische behandeling in Ghana aanwezig is. Verzoekster heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat deze medische zorg voor haar ontoegankelijk is. Om die reden heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen.
Wat vindt verzoekster?
3. Verzoekster voert aan dat het BMA-advies niet volledig en inzichtelijk is en dat dit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens verzoekster heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat de noodzakelijke medische zorg voor haar toegankelijk is. Volgens verzoekster is haar uitzetting dan ook in strijd met artikel 3 van het EVRM. [5]
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan – met name vanwege de in bezwaar overgelegde stukken over de gehoorklachten van verzoekster die (nog) niet door het BMA zijn onderzocht – niet op voorhand worden uitgesloten dat het bezwaar van verzoekster enige kans van slagen heeft. Verzoekster heeft, gelet op haar gestelde medische situatie, een zwaarwegend belang om niet uitgezet te worden en de behandeling van haar bezwaarschrift in Nederland te kunnen afwachten. Uitzetting van verzoekster heeft immers onomkeerbare gevolgen, nu verzoekster naar eigen zeggen op medische gronden niet in staat is om te reizen.
Daar staat tegenover dat er aan de zijde van verweerder niet gebleken is van een zwaarwegend belang om verzoekster uit te zetten alvorens op haar bezwaarschrift is beslist. Dat is temeer het geval nu op dit moment nog geen concreet voornemen bestaat om verzoekster binnen afzienbare tijd uit te zetten. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het belang van verzoekster op dit moment zwaarder vindt wegen dan het belang van verweerder. Hierbij is ook de aard van de zaak van belang. Uit het BMA-advies blijkt namelijk dat verzoekster zonder de juiste medische behandeling op korte termijn in een medische noodsituatie zal raken. Vanwege dit risico is het des te meer van belang dat de zaak in de bezwaarfase zorgvuldig beoordeeld wordt voordat kan worden overgegaan tot uitzetting.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toewijzen en bepalen dat verzoekster niet mag worden uitgezet totdat op het bezwaar tegen het primaire besluit is beslist.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Bpb [6] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
8. De voorzieningenrechter stelt verzoekster hierbij definitief vrij van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. Daarom is er geen aanleiding om te bepalen dat verweerder het griffierecht aan verzoekster moet vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verzoekster niet mag worden uitgezet voordat op het bezwaarschrift is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Aanvraag op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Dienst Terugkeer en Vertrek.
4.Bureau Medische Advisering.
5.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Besluit proceskosten bestuursrecht.