ECLI:NL:RBDHA:2022:10364
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van kindgebonden budget in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ouder die kindgebonden budget ontvangt, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een bedrag van € 2.025,05 dat hij te veel had ontvangen aan kindgebonden budget over het jaar 2018. De Svb heeft in twee besluiten van 15 december 2020 vastgesteld dat eiser dit bedrag ten onrechte heeft ontvangen en heeft dit bedrag teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 24 augustus 2022.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2018 de aanvrager en ontvanger van het kindgebonden budget was. De Svb heeft het recht van eiser op gezinsbijslag herberekend naar aanleiding van een beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser betwistte de terugvordering en stelde dat ook de moeder van de kinderen, met wie hij in een echtscheidingsprocedure verwikkeld is, verantwoordelijk zou moeten zijn voor de terugbetaling. De rechtbank oordeelde dat de wet bepaalt dat degene die het kindgebonden budget heeft aangevraagd en ontvangen, ook verantwoordelijk is voor de terugbetaling. Eiser werd als de enige verantwoordelijke gezien, en de rechtbank adviseerde hem om eventuele financiële afspraken met de moeder te bespreken in het kader van hun echtscheiding.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de Svb de terugvordering terecht had uitgevoerd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.