ECLI:NL:RBDHA:2022:10364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van kindgebonden budget in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ouder die kindgebonden budget ontvangt, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een bedrag van € 2.025,05 dat hij te veel had ontvangen aan kindgebonden budget over het jaar 2018. De Svb heeft in twee besluiten van 15 december 2020 vastgesteld dat eiser dit bedrag ten onrechte heeft ontvangen en heeft dit bedrag teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 24 augustus 2022.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2018 de aanvrager en ontvanger van het kindgebonden budget was. De Svb heeft het recht van eiser op gezinsbijslag herberekend naar aanleiding van een beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser betwistte de terugvordering en stelde dat ook de moeder van de kinderen, met wie hij in een echtscheidingsprocedure verwikkeld is, verantwoordelijk zou moeten zijn voor de terugbetaling. De rechtbank oordeelde dat de wet bepaalt dat degene die het kindgebonden budget heeft aangevraagd en ontvangen, ook verantwoordelijk is voor de terugbetaling. Eiser werd als de enige verantwoordelijke gezien, en de rechtbank adviseerde hem om eventuele financiële afspraken met de moeder te bespreken in het kader van hun echtscheiding.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de Svb de terugvordering terecht had uitgevoerd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: drs. W. van den Berg).

Procesverloop

In het besluit van 15 december 2020 (primair besluit I) heeft verweerder het recht van eiser op gezinsbijslag over 2018 herberekend. Daarbij is gebleken dat eiser € 2.025,05 te veel kindgebonden budget heeft ontvangen. In een tweede besluit van 15 december 2020 (primair besluit II) heeft verweerder dit bedrag van eiser teruggevorderd.
In het besluit van 7 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft samen met [A] (de moeder) drie kinderen. Eiser ontvangt kinderbijslag en kindgebonden budget van verweerder. Naar aanleiding van de beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen van 3 april 2020 waarbij het kindgebonden budget over het jaar 2018 definitief is vastgesteld, heeft verweerder het recht van eiser op gezinsbijslag over 2018 herberekend. Daarbij is gebleken dat eiser € 2.025,05 te veel kindgebonden budget heeft ontvangen. Dit heeft geleid tot de primaire besluiten.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiser te veel kindgebonden budget heeft ontvangen en dat geen sprake is van dringende redenen om van herziening af te zien. Daarnaast was eiser in 2018 de aanvrager en ontvanger van de gezinsbijslag, op een bedrag van € 273,05 over het eerste kwartaal van 2018 na. Verweerder heeft daarom van eiser het recht op gezinsbijslag herzien.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat het te veel betaalde bedrag aan kindgebonden budget niet alleen van hem moet worden teruggevorderd maar ook van de moeder. Tussen eiser en de moeder is een echtscheidingsprocedure gaande en de moeder heeft meer inkomen dan eiser. Eiser vindt het daarom niet logisch dat het te veel ontvangen kindgebonden budget van hem wordt teruggevorderd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank moet bij de beoordeling kijken naar wat er in de wet staat. De relevante wet- en regelgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat er tussen eiser en verweerder geen discussie is over de hoogte van het te veel betaalde bedrag. Het gaat alleen om de vraag wie het te veel betaalde kindgebonden budget aan verweerder moet terugbetalen. De wet zegt dat degene die kindgebonden budget heeft aangevraagd en ontvangen, dit moet terugbetalen als het achteraf te veel blijkt te zijn geweest. Eiser stond in 2018 bij verweerder als de aanvrager en ontvanger van gezinsbijslag bekend. Dit blijkt uit het dossier. Het klopt daarom dat verweerder eiser ziet als de ouder aan wie in 2018 kinderbijslag werd betaald. Uit de wet volgt dat eiser ook wordt gezien als de ouder die een aanvraag voor een kindgebonden budget heeft gedaan. Op grond van de wet is eiser daarom de ouder die het te veel betaalde kindgebonden budget aan verweerder moet terugbetalen. Verweerder heeft de wet goed uitgevoerd.
4.3.
Als eiser vindt dat de moeder van de kinderen een deel van het te veel betaalde kindgebonden budget moet betalen, dan moet hij dat met de moeder zien te regelen. Dat is namelijk een kwestie die te maken heeft met het huwelijk en de rechten en plichten van echtgenoten en ouders onderling. De rechtbank adviseert eiser dit te bespreken met de advocaat die hem bijstaat in de echtscheidingsprocedure.
4.4.
Het voorgaande betekent dat verweerder de gezinsbijslag die eiser in 2018 heeft ontvangen terecht heeft herzien en van eiser teruggevorderd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage: Wet- en regelgeving

Wet op het kindgebonden budget (Wkb)

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wkb heeft de ouder voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald aanspraak op een kindgebonden budget.
Op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wkb wordt de ouder die over het berekeningsjaar aanspraak heeft op een kindgebonden budget geacht een aanvraag als bedoeld in artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor het kindgebonden budget te hebben gedaan.

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)

Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Awir wordt, indien partners een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming hebben, de tegemoetkoming uitsluitend aan de aanvrager toegekend. Op grond van het zesde lid kan bij wet worden bepaald dat een belanghebbende geacht wordt een aanvraag te hebben gedaan.
Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Awir is, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.