ECLI:NL:RBDHA:2022:10358

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
21/4211
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ziektewetuitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2022, zaaknummer SGR 21/4211, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (Zw) uitkering per 4 januari 2021 beoordeeld. Eiser, die zich op 9 juli 2019 ziekmeldde als orderpicker/bijrijder, ontving vanaf 15 juli 2019 een Zw-uitkering. De rechtbank behandelt de medische beoordeling en de vraag of verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, terecht heeft besloten dat eiser geen recht meer heeft op de uitkering. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische rapportages. Eiser heeft niet aangetoond dat de rapporten niet aan de eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de uitkering terecht is en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4211

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.G.A.M. van den Heuvel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) met ingang van 4 januari 2021.
1.2
Met het bestreden besluit van 28 mei 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2022 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Wat aan de procedure vooraf ging

2. Op 9 juli 2019 heeft eiser zich ziekgemeld voor zijn werk als orderpicker/bijrijder bij Synergie B.V. Hij werkte gemiddeld 41,88 uur per week. Hij ontving per 15 juli 2019 een Zw-uitkering
.
3. Bij de medische beoordeling in verband met de eerstejaars Zw-beoordeling is gekeken of eiser geschikt is voor zijn arbeid en of sprake is van een vermindering van benutbare mogelijkheden ten aanzien van het kunnen verrichten van arbeid. De verzekeringsarts heeft eiser op 13 juli 2020 gezien op het spreekuur. Hij heeft de resultaten van zijn onderzoek neergelegd in een rapportage van 7 september 2020. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat eisers voormalige werk als orderpicker/bijrijder, gelet op zijn beperkingen, niet meer passend is. Vervolgens heeft hij drie functies geselecteerd die wel passend zijn. Op basis van de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie geselecteerde functies) is eiser, volgens het rapport van de arbeidsdeskundige van 2 december 2020, in staat om meer dan 65 % van het maatmaninkomen te verdienen, te weten 74,87 %. Nadat eiser in bezwaar heeft aangevoerd dat hij niet in staat is meer dan
65 % te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, heeft opnieuw een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) concludeert in bezwaar dat er geen aanleiding is om af te wijken van de door de primaire verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 september 2020. Ook de arbeidsdeskundige B&B ziet geen aanleiding om af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige.

Het oordeel van de rechtbank

4. Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor de medische situatie van eiser op 4 januari 2021. Kern van het geschil is of verweerder terecht heeft besloten dat eiser vanaf die datum geen recht meer heeft op een Zw-uitkering.
5. Verweerder mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Medische beoordeling
6. Er is geen reden om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. De primaire verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur gezien, een anamnese afgenomen en er is onderzoek verricht naar zijn nek. Het rapport van de verzekeringsarts B&B is gebaseerd op dossierstudie, op het gestelde in het bezwaarschrift, het verslag van de hoorzitting in bezwaar en de (medische) informatie (van eisers behandelaren) die werd verkregen tijdens de bezwaarprocedure. Uit de stukken kan worden afgeleid dat alle relevante medische informatie door de verzekeringsartsen is betrokken in de beoordeling. Zowel de (medische) voorgeschiedenis (vanaf het bedrijfsongeval in 2010, inclusief de burn out in 2014) als de geclaimde psychische (PTSS) en lichamelijke klachten zijn meegenomen.
7. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat hij in bezwaar tot tweemaal toe aan verweerder heeft verzocht om een fysiek spreekuur bij de verzekeringsarts B&B en dat hij desondanks niet is gezien door die arts. Hij stelt dat de verzekeringsarts B&B, reeds omdat hij geen gemachtigde had in bezwaar, aanleiding had moeten zien om hem uit te nodigen voor een fysiek spreekuur. Voor zover eiser daarmee betoogt dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase daarom niet zorgvuldig is geweest, faalt de beroepsgrond. Dat eiser geen gemachtigde had in bezwaar betekent niet dat verweerder hem daarom had moeten uitnodigen voor een spreekuur bij de verzekeringsarts B&B. Het is immers een keuze geweest van eiser om zich niet bij te laten staan door een gemachtigde in bezwaar en er is geen rechtsregel die de verzekeringsarts B&B verplicht om een betrokkene te zien enkel vanwege de afwezigheid van een gemachtigde. Daarbij komt dat in dit geval eiser is gezien door de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts B&B heeft verder aangegeven dat hij, gelet op de aanwezige medische gegevens, geen noodzaak zag voor een spreekuurcontact. Deze motivering is voldoende. Daarbij komt dat eiser in beroep niet heeft gesteld dat er relevante medische informatie ontbreekt.
8. De rechtbank ziet verder ook geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsarts B&B een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser op 4 januari 2021 en dat hij meer beperkingen in de FML had moeten opnemen. De verzekeringsarts B&B heeft in het rapport van 21 april 2021 inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts en dat de beperkingen op adequate door de primaire verzekeringsarts zijn weergegeven. Daarbij is in het bijzonder rekening gehouden met de objectief en subjectief ervaren belemmeringen van eiser, die tot meerdere beperkingen op het gebied van persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamisch handelen en statische houdingen hebben geleid. De verzekeringsarts B&B heeft in reactie op het bezwaarschrift van eiser uitgelegd dat het aannemen van meer beperkingen niet plausibel is omdat die niet zijn te objectiveren.
9. Dat wat eiser in beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts B&B. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat de in beroep overgelegde stukken, een rapportage van Lengg arbo, revalidatie & re-integratie (Lengg) van 15 juni 2021 en een huisartsenjournaal van 24 september 2021, geen nieuwe feiten bevatten en dat deze dateren van na de datum in geding. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel omdat deze stukken in beroep niet zijn voorgelegd aan een verzekeringsarts B&B. Dat eiser op 4 januari 2021 nog steeds psychische klachten heeft als gevolg van het bedrijfsongeval in 2010 en de burn out in 2014, blijkt onvoldoende uit de (medische) stukken. In de rapportage van Lengg staat weliswaar dat eiser, na de intake op 15 juni 2021, een advies voor multidisciplinaire begeleiding kreeg voor fysiotherapie en psychologie, waaronder 16 keer 60 minuten gesprek met een psycholoog en EMDR therapie. Maar zonder concrete medische onderzoeksresultaten levert dit onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsartsen meer beperkingen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren) van de FML hadden moeten opnemen. Ten aanzien van de stelling van eiser dat er meer beperkingen in rubriek 4 (dynamische handelingen) opgenomen hadden moeten worden, heeft verweerder terecht opgemerkt dat de beperkingen in die rubriek die zijn neergelegd in de rapportage van de verzekeringsarts van 27 oktober 2015, zien op een andere datum in geding (30 september 2015) en dat ze daarom niet opgenomen hoeven te worden in de FML van 7 september 2020.
10. Nu de rechtbank geen twijfel heeft over de juistheid van de door de verzekeringsarts B&B opgestelde FML is er geen aanleiding om een onderzoek door een onafhankelijk deskundige te laten verrichten.
Arbeidsdeskundige beoordeling
11. De arbeidsdeskundige B&B heeft in de rapportage van 25 mei 2021 inzichtelijk toegelicht waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiser. Eiser is hiertegen in beroep niet opgekomen.
Conclusie
12. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Verweerder heeft de ziektewetuitkering terecht beëindigd met ingang van 4 januari 2021. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.