ECLI:NL:RBDHA:2022:10345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
09-730117-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling met geslaagd beroep op noodweer

Op 10 oktober 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 mei 2021 in 's-Gravenhage, waar de verdachte, gewapend met een mes, in een confrontatie met een groep jongeren betrokken raakte. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer had willen toebrengen, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte handelde uit noodweer. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de verdachte in een bedreigende situatie verkeerde, waarbij hij werd omsingeld door een groep die ook gewapend was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen en dat zijn handelen proportioneel was. De rechtbank verklaarde de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen, maar oordeelde dat het handelen van de verdachte niet strafbaar was vanwege het geslaagde beroep op noodweer. De verdachte werd daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/730117-21
Datum uitspraak: 10 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
[adres] ,
op dit moment in een andere strafzaak preventief gedetineerd in [instelling] .

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is, gelijktijdig, maar niet gevoegd met de zaak onder parketnummer 09/023202-22, inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van 26 september 2022. Dit vonnis behelst alleen de zaak met parketnummer 09/730117-21.
De officier van justitie in deze zaak is mr. B.A.C. Looijestijn en de advocaat van de verdachte is mr. A.R. Rens te Den Haag. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er van beschuldigd dat hij
hij op of omstreeks 06 mei 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de (linkeronder)arm van [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de (linkeronder)arm te steken.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Op de telefoon van de verdachte zijn Snapchat-berichten aangetroffen. In deze berichten werd afgesproken elkaar in het Schipperskwartier te ontmoeten en om daar messen en machetes mee naartoe te nemen. Door [getuige] is bovendien verklaard dat hij de verdachte als eerste een mes heeft zien trekken. Het handvat van dit mes was groen, net als het mes dat in de buurt van de plaats delict is aangetroffen en waarmee de verdachte op een foto staat, die is aangetroffen op zijn telefoon. Bij de aanhouding van [slachtoffer] bleek dat hij een diepe snee in zijn arm had. Ook is op de telefoon van de verdachte de tekst “JG had geluk dat ik zijn nek niet raakte anders was hij dood” aangetroffen. Hieruit volgt dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Het beroep op noodweer kan niet slagen. Het is immers de verdachte geweest die zes andere drillrappers heeft opgeroepen om samen met hem gewapend naar de plaats delict te gaan en daar de confrontatie met de groep van [slachtoffer] aan te gaan. Op basis van die omstandigheden kon worden voorzien dat de situatie zou kunnen escaleren. Daarbij komt dat de verdachte de eerste was die een mes heeft getrokken en daarmee heeft uitgehaald.
3.2
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is primair vrijspraak en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging van het tenlastegelegde bepleit. De verdachte heeft niet het opzet en voornemen gehad om [slachtoffer] (zwaar lichamelijk) letsel toe te brengen. De verdachte bevond zich in een zeer dreigende situatie en heeft om die reden eenmaal met zijn mes naar voren gestoken, waarbij hij [slachtoffer] heeft geraakt. Van medeplegen en voorbedachte raad is evenmin sprake. Indien de rechtbank van oordeel is dat wel sprake is van een poging zware mishandeling, is de verdediging van mening dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Immers, uit het dossier volgt dat de verdachte werd omsingeld door de groep van [slachtoffer] . Terwijl dit gebeurde, heeft de verdachte geprobeerd zich te distantiëren door verder naar achteren te lopen. Desondanks bleef de groep hem volgen. De verdachte wist dat meerdere jongens uit de groep van [slachtoffer] messen bij zich hadden. Ook maakten zij, al voordat de verdachte zijn mes had getrokken, grijpbewegingen naar hun zakken en steekbewegingen. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval door de groep van [slachtoffer] . Bovendien kon de verdachte, omdat hij werd omsingeld, niet vluchten. Om die reden mocht hij zich verdedigen en is derhalve voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.3
Beoordeling
Op 6 mei 2021 is het tot een confrontatie gekomen tussen (de groep van) de verdachte en de groep van [slachtoffer] . De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij, toen de groep van [slachtoffer] op hem af kwam, zijn mes heeft gepakt en daarmee heeft gestoken. De rechtbank ziet zich vervolgens voor twee vragen gesteld. Allereerst of verdachtes opzet gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . De tweede vraag is of de verdachte daarbij heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging en hem daarom een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank moet eerst vaststellen of de verdachte door met een mes in de arm van [slachtoffer] te steken willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard hem daarmee zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Uit het dossier blijkt dat het mes waarmee de verdachte heeft gestoken een machete van 60 centimeter lang was. Door met een dergelijk wapen in de richting van iemands lichaam te steken, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat deze persoon daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een poging tot zware mishandeling, zoals primair ten laste is gelegd.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat
hij op 06 mei 2021 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in de (linkeronder)arm van [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Noodweer
Namens de verdachte is een beroep op noodweer gedaan. Ingevolge artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht dient voor een geslaagd beroep op noodweer sprake te zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
Volgens vaste rechtspraak (zie in dit verband de uitspraak van de Hoge Raad van 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:715) kan een beroep op noodweer niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Voorts kunnen gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces - op de grond "culpa in causa" (eigen schuld) -, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie (het uitdagen) van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende.
De rechtbank overweegt in het onderhavige geval het volgende. Op de camerabeelden van het stadsdeelkantoor is te zien dat een confrontatie tussen twee groepen plaatsvindt onder de kap van [locatie] , waarbij de groep van [slachtoffer] op de verdachte afloopt. De verdachte loopt achteruit en raakt vrijwel direct afgezonderd van zijn eigen groep, waarna hij langzaam achteruit blijft lopen en op enig moment om de hoek – en daarmee uit beeld – verdwijnt. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij om de hoek bij de parkeerplaatsen omsingeld werd door de groep en geen kant meer op kon omdat hij zich tussen twee auto’s bevond en personen uit de groep van [slachtoffer] zich zowel voor als achter hem bevonden. De verdachte heeft ook verklaard dat de jongens uit de groep van [slachtoffer] “hun handen op hun wapens” hadden, steekbewegingen maakten en riepen dat de verdachte neergestoken moest worden. De verdachte heeft vervolgens zijn mes getrokken om de groep af te schrikken. Toen de groep hierdoor niet wegging, heeft de verdachte met zijn mes uitgehaald en [slachtoffer] gestoken, die op dat moment voor hem stond. [getuige] , die vanuit zijn auto zicht had op de confrontatie tussen verdachte en de groep van [slachtoffer] , heeft verklaard dat nadat verdachte een mes trok iedereen van de groep een mes trok, waarbij zij op hem afkwamen en hem omsingelden.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, die op punten wordt ondersteund door de verklaring van de [getuige] en overige bewijsmiddelen in het dossier, brengen mee dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte waartegen verdediging noodzakelijk was. Immers, de verdachte stond alleen tegenover een groep van meerdere personen waarvan hij wist dat zij messen bij zich droegen. Ook had de verdachte geen mogelijkheid om zich te onttrekken aan de dreigende situatie. Naar het oordeel van de rechtbank bevond de verdachte zich dan ook in een situatie waarin hij zich mocht verdedigen. De verdachte zag geen andere uitweg dan het trekken van zijn mes en heeft hier eenmaal mee gestoken richting [slachtoffer] . De rechtbank acht deze wijze van verdediging geboden en noodzakelijk en de gehanteerde methode – het eenmaal steken met een mes – onder de gegeven omstandigheden proportioneel.
Het standpunt van de officier van justitie, inhoudende dat de gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces, volgt de rechtbank niet. Gelet op voormelde vaste rechtspraak kan dit slechts onder bijzondere omstandigheden worden aangenomen. Dat de verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van de (met messen bewapende) groep van [slachtoffer] te verwachten viel en dat hij in dat verband ook een mes had meegenomen, is hiervoor niet voldoende. Daarbij weegt de rechtbank mee dat aanvankelijk sprake was van een confrontatie tussen de groep van de verdachte en de groep van [slachtoffer] , welke groepen beiden bestonden uit een ongeveer gelijk aantal personen. Blijkens de camerabeelden werd de verdachte vrijwel direct afgezonderd van zijn eigen groep. Vervolgens is het niet direct tot een gewelddadige confrontatie gekomen tussen de verdachte ende groep van [slachtoffer] , maar heeft de verdachte zich enige tijd geprobeerd te onttrekken aan het naderende geweld door achteruit te lopen, waarbij hij op de parkeerplaats in de situatie kwam waarbij hij omsingeld werd door de groep van [slachtoffer] . Weliswaar heeft de verdachte de confrontatie opgezocht door (gewapend met een mes) samen met zijn groep zich naar een afspraak begeven om een conflict uit te praten met de groep van [slachtoffer] en is om die reden van
het uitlokken van een gewelddadige groepsreactie sprake, maar de gedragingen van de verdachte zelf, na het eerste contact met de groep van [slachtoffer] staan in de weg aan het oordeel dat deze uitlokking heeft voortgeduurd tot het moment dat de verdachte, alleen tegenover de groep van [slachtoffer] , genoodzaakt was om zich te verdedigen. Het beroep op noodweer slaagt.
Nu verdachte een beroep op noodweer toekomt en de wederrechtelijkheid van zijn handelen daarmee is komen te vervallen, zal hij worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, voorzitter,
mr. H.J.M. Smid-Verhage, kinderrechter,
en mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 10 oktober 2022.
Mr. Smid-Verhage en mr. Martinez-Hammer zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.