ECLI:NL:RBDHA:2022:10333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.7215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel verblijf bij zijn partner. De aanvraag werd afgewezen op basis van het oordeel van verweerder dat er sprake was van een schijnrelatie. Verweerder had onder andere het proces-verbaal van een huisbezoek door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) en de daaropvolgende verklaringen van eiser en zijn partner betrokken in de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat de relatie onvoldoende was onderbouwd en dat er tegenstrijdigheden waren in de verklaringen van eiser en zijn partner. Eiser had aangevoerd dat de afwijzing onterecht was, maar de rechtbank volgde dit niet. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7215

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam 1]).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor het wijzigen van het verblijfsdoel van zijn verblijfsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 6 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen het proces-verbaal van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) d.d. 21 september 2020 over te leggen. Verweerder heeft het overgelegd.
De rechtbank heeft vervolgens eiser in de gelegenheid gesteld te reageren. Eiser heeft hier op 4 augustus 2022 gebruik van gemaakt.
De rechtbank heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij nader op zitting gehoord willen worden. Verweerder heeft hier niet op gereageerd. Eiser heeft aangegeven dat niet te willen.
De rechtbank heeft daarom met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij stelt een relatie te hebben gehad met [naam 2] (referente).
1.1.
Hij is eerder, met ingang van 8 januari 2013, in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 3]’. Deze verblijfsvergunning is door verweerder bij besluit van 27 augustus 2018, gehandhaafd bij besluit van 31 januari 2019, met terugwerkende kracht ingetrokken. Daarbij is de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel van zijn verblijfsvergunning afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Bij het bestreden besluit is de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2]’ afgewezen.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, deze aanvraag afgewezen. Volgens verweerder was gelet op de minieme onderbouwing van de relatie, het feit dat referente in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) als gehuwd staat geregistreerd en eiser twee weken na het aangaan van de relatie met referente al met haar is gaan samenwonen, nader onderzoek nodig. Naar aanleiding van het huisbezoek op 24 augustus 2020 door de AVIM, waarbij eiser niet in de woning aanwezig was, referente niet wist waar hij was en één kant van het bed onbeslapen was, zijn eiser en referente beiden afzonderlijk van elkaar gehoord. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen die zij daar hebben afgelegd tegenstrijdig, opmerkelijk en bevreemdingwekkend zijn. Verweerder heeft verder bij het bestreden besluit betrokken dat de overgelegde foto’s ter onderbouwing van de relatie, gelet op de gedragen kleding, slechts op vijf afzonderlijke situaties lijken te zien. Bovendien bieden de overgelegde WhatsApp-gesprekken onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er sprake is van een exclusieve en duurzame relatie. Deze gesprekken zijn grotendeels onvertaald overgelegd en daarbij is er een deel verwijderd.
Gelet op het voorgaande neemt verweerder aan dat eiser een schijnrelatie onderhoudt met referente met als enig oogmerk hem een verblijfsrecht in Nederland te verschaffen.
3. Eiser verzoekt de rechtbank de gronden van het bezwaar in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd op het bezwaarschrift ingegaan. Eiser heeft met de enkele verwijzing naar hetgeen hij eerder heeft verklaard en ingediend, onvoldoende uiteengezet op welke punten het bestreden besluit volgens hem onjuist of onvolledig is en waarom. Dit kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot de bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
4. Eiser betoogt verder dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie en dat sprake zou zijn van een schijnrelatie. Daartoe voert hij aan dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat hij en referente tegenstrijdig hebben verklaard over hun relatie. De tegenstrijdige verklaringen die zij hebben afgelegd bij de AVIM zien slechts op bijzaken. Bovendien doet de wijze waarop dit proces-verbaal is opgemaakt, afbreuk aan de bewijskracht ervan. Verder heeft eiser verklaard dat hij ten aanzien van de financiën anders heeft verklaard dan referente omdat hij vanwege de schulden van referente hun financiële situatie gescheiden wilde houden. Verder hadden zij afgesproken om te zwijgen over eisers bijdrage aan het huishouden. Eiser heeft inmiddels in beroep betalingsbewijzen overgelegd teneinde zijn financiële bijdrage aan het huishouden te onderbouwen. Voorts heeft verweerder eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij heeft verklaard dat referente geen tatoeage heeft terwijl is gebleken dat zij wel een tatoeage heeft. Dit is immers te wijten aan de tolk bij het gehoor. De tolk heeft bij de vertaling van dit woord een algemene term gebruikt, die ook wel wordt gebruikt voor blauwe plek. Gelet op eisers negatieve ervaringen met de politie in verband met de (onterechte) aangiftes die zijn ex-vrouw heeft gedaan wegens huiselijk geweld, heeft eiser dit woord onjuist opgevat en heeft hij niet goed kunnen verklaren.
4.1.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.2.
Op grond van artikel 3.13, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22a genoemde voorwaarden.
Op grond van artikel 3.14, aanhef en onder b, van het Vb wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, verleend aan de vreemdeling van 21 jaar of ouder die met de hoofdpersoon een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt.
Op grond van artikel 3.17 van het Vb wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, verleend, indien de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Op grond van paragraaf B7/3.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wijst verweerder de aanvraag in ieder geval af als aannemelijk is dat sprake is van een schijnrelatie. Een schijnrelatie is een relatie die is aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog verblijfsrecht te verschaffen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn relatie met referente summier heeft onderbouwd met de (deels) onvertaalde en (deels) verwijderde Whatsappberichten en met het beperkte aantal foto’s. Verder heeft verweerder de bevindingen van het huisbezoek op 24 augustus 2020 door de AVIM en het daarop volgende gehoor van eiser en referente dat is neergelegd in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen. Daartoe acht de rechtbank het volgende van belang.
4.3.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 20 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1597), moet in beginsel worden uitgegaan van de juistheid en volledigheid van het op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, tenzij er aanwijzingen zijn dat de inhoud ervan niet juist is. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan niet gebleken. Dat het onderhavige proces-verbaal een zakelijke weergave is van hetgeen de verbalisanten hebben geconstateerd en zij dit pas enkele weken later hebben uitgewerkt, biedt in dit geval onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat niet langer van de bewijswaarde ervan kan worden uitgegaan. De rechtbank stelt wel vast dat in het proces-verbaal niet wordt vermeld wie de tolk was tijdens het gehoor van eiser en referente op het politiebureau. Dit leidt evenwel niet tot de conclusie dat verweerder daarom niet langer uit mocht gaan van het proces-verbaal. Immers, niet is aangevoerd dat in de opgenomen verklaring van eiser in dit proces-verbaal onjuistheden staan, dan wel woorden of zinnen niet of niet op deze wijze zijn gezegd door eiser. Ook is niet aangevoerd dat er tijdens het gehoor onjuist is vertaald door de tolk of dat eiser de tolk niet goed heeft kunnen begrijpen. In dat kader heeft eiser enkel betoogd dat de tolk voor het woord “tatoeage” bij de vertaling een algemene term heeft gebruikt (zie ook overweging 4.3.4.). Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het proces-verbaal van de AVIM niet bij het bestreden besluit betrokken mocht worden.
4.3.2.
Uit het proces-verbaal volgt dat de AVIM tijdens het huisbezoek heeft geconstateerd dat eiser op dat moment niet aanwezig was, referente niet wist waar eiser zich op dat moment bevond, dat maar één kant van het bed er beslapen uitzag en dat er weinig tot geen mannenspullen aanwezig waren. Verder heeft de AVIM geconstateerd dat de kleding van eiser die referente desgevraagd heeft getoond er nieuw uitzag waarbij sommige kledingstukken nog voorzien waren van een prijskaartje. Dit heeft verweerder bevreemdend kunnen achten en aan eiser kunnen tegenwerpen. De stelling van eiser dat het proces-verbaal niet compleet is omdat daarin geen melding wordt gemaakt van spullen van eiser die wel aanwezig waren in de woning, is onvoldoende onderbouwd en leidt dus niet tot een ander oordeel.
4.3.3.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen die eiser en referente tijdens het gehoor bij de AVIM hebben afgelegd tegenstrijdig en bevreemdend zijn. Verweerder heeft eiser mogen tegenwerpen dat hij en referente tegenstrijdig hebben verklaard over eisers financiële bijdrage aan het huishouden. Eiser heeft verklaard € 40,- tot € 50,- per week aan boodschappen te betalen en dat referente de huur en energiekosten betaalt. Referente heeft daarentegen verklaard dat eiser € 400,- tot € 500,- per maand aan haar betaalt voor de huur en dat zij om de beurt de boodschappen betalen. Eisers betoog dat hij met referente had afgesproken te zwijgen over zijn financiële bijdrage aan het huishouden gelet op haar schulden, leidt niet tot een ander oordeel. Zij hebben er beiden immers wél over verklaard, maar verschillend. De rechtbank ziet in de overgelegde bankafschriften evenmin grond voor een ander oordeel. Uit deze bankafschriften volgt dat eiser op 5 november 2020 een bedrag van € 250,-, op 10 november 2020 een bedrag van € 250,-, op 10 december 2020 een bedrag van € 16,-, op 31 december 2020 een bedrag van € 250,- en op 17 juni 2021 een bedrag van € 152,- heeft betaald aan referente. Deze bankafschriften zien slechts op een zeer beperkte periode en bieden onvoldoende aanknopingspunten om de tegenstrijdige verklaringen weg te nemen.
4.3.4.
Verder heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat referente niet weet wat het beroep van eiser is en dat zij van elkaar niet weten wat hun lievelingseten is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de stelling van eiser dat dit slechts bijzaken zijn niet hoeven te volgen. In dat kader heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van hen immers mag worden verwacht dat zij inzicht hebben in elkaars leven en daarover kunnen verklaren. De rechtbank volgt eiser, gelet op hetgeen onder 4.3.1. is overwogen, ten aanzien van zijn stelling dat hij had verklaard dat referente geen tatoeages heeft, omdat hij dacht dat naar een blauwe plek werd gevraagd. In het licht van al hetgeen hiervoor is overwogen, leidt dit evenwel niet tot een ander oordeel van de rechtbank.
4.4.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat aannemelijk is geworden dat eiser en referente een schijnrelatie hadden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser betoogt voorts dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord.
5.1.
Verweerder mag op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met wat eiser in eerste instantie heeft aangevoerd en wat in het primaire besluit daaromtrent is overwogen, van oordeel dat aan die maatstaf is voldaan. Deze beroepsgrond slaagt dus evenmin.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.