ECLI:NL:RBDHA:2022:10328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
09-852081-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafzaak wegens verjaring en gebrek aan belang

Op 10 oktober 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1948, die als feitelijk bestuurder van een failliete rechtspersoon wordt beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder het niet voldoen aan administratieve verplichtingen en verduistering. De zaak is eerder behandeld op 15 februari 2017, waarbij de rechtbank de behandeling aanhield en getuigen hoorde. Na een lange periode zonder zittingen heeft het Openbaar Ministerie op 26 september 2022 de niet-ontvankelijkheid in de vervolging gevorderd, omdat de feiten inmiddels 8,5 tot 11 jaar oud zijn en er geen belang meer zou zijn bij voortzetting van de strafzaak. De verdachte was niet aanwezig, maar zijn raadsvrouw, mr. E. Benhaim, was wel aanwezig en steunde het standpunt van het OM.

De rechtbank heeft de argumenten van het OM en de verdediging zorgvuldig gewogen. De rechterlijke toetsing van de beslissing van het OM om niet verder te vervolgen, geschiedt met terughoudendheid. De rechtbank concludeert dat het OM zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen belang meer is bij de voortzetting van de strafvervolging. De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging, waarbij zij benadrukt dat dit niet in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/852081-16
Datum uitspraak: 10 oktober 2022
Tegenspraak

Verkort vonnis

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1948 te [geboorteplaats],
BRP-[adres].

Het procesverloop

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 februari 2017 en 26 september 2022.
De rechtbank heeft op 15 februari 2017 de behandeling aangehouden en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van tien getuigen en het benoemen van een deskundige op het gebied van het vastgoedverhuur in Den Haag. De getuigen zijn gehoord in de periode augustus 2017 tot 19 maart 2018. Eveneens is [naam] als deskundige benoemd. Nadien is de zaak niet meer op zitting gepland. Het Openbaar Ministerie heeft bij brief van 28 juli 2022 meegedeeld de strafzaak op 26 september 2022 opnieuw ter zitting aan te brengen en alsdan de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te zullen vorderen.

De terechtzitting van 26 september 2022

De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. Zijn raadsvrouw, mr. E. Benhaim was ter terechtzitting aanwezig en bepaaldelijk gemachtigd om hem ter terechtzitting te vertegenwoordigen.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 maart 2011
tot en met 6 mei 2014 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, als feitelijk
bestuurder van een rechtspersoon (te weten [bedrijf]) welke bij
vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage 19 maart 2013 in staat van
faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van genoemde
rechtspersoon niet, althans niet volledig heeft voldaan aan de op zijn
rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie
ingevolge artikel 10 eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of
artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of
tevoorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of gegevensdragers als in
dat/die artikel(en) bedoeld;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 maart 2011
tot en met 6 mei 2014 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, als feitelijk
bestuurder van een rechtspersoon (te weten [bedrijf]) welke bij
vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage 19 maart 2013 in staat van
faillissement is verklaard,
niet (volledig) heeft voldaan aan de op zijn rustende verplichtingen ten
opzichte het voeren van een administratie ingevolge artikel 10 eerste lid,
boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i eerste lid boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek en/of
de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, waarmee volgens de
artikelen 10 boek twee en/of artikel 15i boek 3 administratie is gevoerd en
die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat
tevoorschijn heeft gebracht,
terwijl dit aan hem, verdachte, te wijten was;
2.
Hij op een (of meer) tijdstip(pen) op of omstreeks 1 januari 2011 tot en met
februari 2012 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (of meerdere) geldbedrag(en)
(van in totaal 20.811,61 euro), in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten
dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn
bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel (in die zin dat
verdachte geldbedrag(en) heeft betaald en/of heeft opgenomen door daarbij (bij
de betreffende (niet zakelijke) betalingen/geldopnamen) wederrechtelijk
gebruik te maken van één of meerdere (van misdrijf) afkomstige) creditcard(s)
en/of bankpas(sen) en bijbehorende pincode(s) van de bedrijfsrekening [bedrijf]
)
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op een (of meer) tijdstip(pen) op of omstreeks 1 januari 2011 tot en met
februari 2012 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk een (of
meer) geldbedrag(en) (te weten een totaalbedrag van 20.811,61. euro), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren)
verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend, immers heeft verdachte onbevoegd gebruik gemaakt van de
bankpas(sen) en/of creditcard(s) en bijbehorende pincode(s) van de
bedrijfsrekening van [bedrijf] door een (of meer)
privéproduct(en) van de bedrijfsrekening van [bedrijf] te betalen;

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging. Het standpunt van de officier van justitie komt erop neer dat er geen belang meer is bij voortzetting van de eerder ingezette vervolging. De officier van justitie heeft hiertoe onder meer toegelicht dat de tenlastegelegde feiten inmiddels 8,5 tot 11 jaar oud zijn, er gelet op de omvang van de zaak veel tijd nodig is voor een inhoudelijke behandeling, de verdachte in de tussentijd niet meer met justitie in aanraking is geweest en sprake is van een relatief gering nadeel in vergelijking met andere zaken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft medegedeeld de conclusie van de officier van justitie te delen.
Het oordeel van de rechtbank
Rechterlijke toetsing van de wijze waarop het Openbaar Ministerie is omgegaan met haar bevoegdheid om tot vervolging over te gaan geschiedt met de nodige terughoudendheid. In beginsel dient de rechter de beleidsvrijheid van het Openbaar Ministerie te respecteren. De rechter dient daarbij met name de zienswijze van het Openbaar Ministerie ten aanzien van het belang bij een ingezette strafvervolging expliciet mee te wegen. (HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012: BX4280).
Het standpunt van de officier van justitie komt er in de kern op neer dat hij meent dat bij de huidige stand van zaken er geen belang meer is bij voortzetting van de ingezette strafvervolging van de verdachte. In zijn toelichting is sprake van een heroverweging van de opportuniteit van (verdere) vervolging: vervolging is niet langer meer opportuun, nu zowel de belangen van de samenleving als die van de verdachte zijn gebaat bij een afdoening zoals voorgesteld. Waar hiervoor is beschreven dat een groot gewicht toekomt aan de beslissing van de officier van justitie om te vervolgen, ziet de rechtbank niet in waarom dat anders is bij de beslissing van de officier van justitie in een geval waarin de officier van justitie meent dat er geen belang meer is bij verdere strafvervolging. Nu de officier van justitie in deze zaak gemotiveerd het standpunt heeft ingenomen dat er geen verder belang bij vervolging meer is, brengt de terughoudende toetsing met zich mee dat de rechtbank niet lichtvaardig tot een andersluidend oordeel zou kunnen komen.
De rechtbank ziet geen redenen om in deze strafzaak tot een andersluidend oordeel te komen. De officier van justitie heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met voortzetting van de vervolging thans niet langer sprake is van enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang dat daarmee gediend kan zijn. Het niet langer voortzetten van de strafvervolging is ook niet onverenigbaar met de beginselen van een goede procesorde.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
mr. R.J. Wortelboer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verhagen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2022.
Mr. R.J. Wortelboer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.