ECLI:NL:RBDHA:2022:10326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 21/8187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag en beroep ex-werkgever met betrekking tot arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (eiser) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) (verweerder) over de afwijzing van een WIA-aanvraag door het UWV. De zaak betreft een werkneemster die zich op 17 januari 2019 ziekmeldde en een aanvraag deed voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV heeft de aanvraag op 30 juni 2021 afgewezen, waarna het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard in het bestreden besluit van 1 december 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de werkneemster op 31,12% is vastgesteld, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het UWV de beslissing over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft aangevoerd dat de beoordeling van de werkneemster niet realistisch is en dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen adequaat zijn en dat er geen nieuwe medische feiten zijn die aanleiding geven tot een andere conclusie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-aanvraag door het UWV standhoudt. Eiser krijgt geen proceskosten vergoed, aangezien hij in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8187

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, eiser

(gemachtigde: drs. J.R.M. Blekemolen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], uit [woonplaats] .

Procesverloop

Met het besluit van 30 juni 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van mevrouw [derde-partij] (hierna: werkneemster) om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Met het besluit van 1 december 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster is wel gewijzigd. In het bestreden besluit is de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 31,12%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Werkneemster heeft verklaard als derde-partij aan het geding te willen deelnemen. Zij heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met haar werkgever, eiser. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van eiser van de medische stukken kennis mag nemen.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Geen medische informatie in uitspraak

De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat eiser alsnog kennisneemt van de medische situatie van werkneemster.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Werkneemster werkte als managementondersteuner bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor gemiddeld 30,34 uur per week. Zij heeft zich op 17 januari 2019 wegens gezondheidsklachten ziekgemeld voor dit werk.
2. Vervolgens heeft het UWV de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
3. Een arts [1] van het UWV heeft werkneemster onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen zijn per 27 april 2021 (de datum in geding). Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige is tot de conclusie gekomen dat werkneemster het werk dat zij deed voordat zij ziek werd (de maatmanfunctie) weer kan doen. Omdat werkneemster niet arbeidsongeschikt is, heeft zij geen recht op een WIA-uitkering.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van werkneemster gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zag aanleiding om aanvullende beperkingen aan te nemen en de FML aan te passen. Op basis van de aangepaste FML heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat werkneemster de maatmanfunctie niet kan verrichten. Er zijn wel andere functies geduid waarna de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 31,12%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

5. Eiser is het niet met het UWV eens. Eiser stelt dat er niet op een realistische manier naar de situatie van werkneemster wordt gekeken. Om optimaal baat te hebben bij de huidige behandeling dient er tijd en ruimte te zijn. Een volledige inzetbaarheid in arbeid ligt volgens eiser dan ook niet in lijn met de huidige behandeling. Eiser is van mening dat de re-integratie van werkneemster zorgvuldig moet worden opgebouwd en heeft ter onderbouwing hiervan een brief van een behandelaar van werkneemster overgelegd. Eiser stelt dat werkneemster als gedeeltelijk arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt.

Waarover het gaat in deze zaak

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat werkneemster voor 31,12% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van werkneemster op 27 april 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

7. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over werkneemster zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
8. De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over werkneemster bestudeerd. Zij heeft werkneemster gesproken op een telefonisch spreekuur. Zij beschrijft (onder andere) de klachten van werkneemster, het dagverhaal, de diagnose en de prognose.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arts in zijn rapport van 22 november 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier met daarin medische informatie bestudeerd. Ook heeft hij werkneemster op een spreekuur gezien en onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij aanleiding ziet om aanvullende beperkingen aan te nemen.
10. Over de medische informatie die eiser in beroep heeft opgestuurd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat deze informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Volgens het UWV bevat de in beroep overgelegde informatie deels informatie die ziet op na de datum in geding, waardoor die informatie niet bij het beroep mag worden betrokken.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten van werkneemster en de informatie van de behandelaar betrokken in zijn beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat het medische rapport zorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat het rapport aan de drie voorwaarden voldoet.
De medische beoordeling
12. De arts heeft de medische situatie van werkneemster onderzocht. In de FML heeft de arts beperkingen opgenomen voor werktijden.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 22 november 2021 uiteengezet op welke punten hij tot een andere conclusie dan de arts komt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML (aanvullende) beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden.
14. Eiser voert aan dat er in de rubriek werktijden een verdergaande beperking moet worden aangenomen.
15. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer beperkingen moeten worden aangenomen en waarom ook de in beroep overgelegde medische informatie geen reden vormt om meer beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt in zijn rapport van 20 mei 2022 dat er in de overgelegde informatie geen nieuwe medische feiten naar voren komen. De rechtbank ziet geen aanleiding hem niet te volgen.
De arbeidskundige beoordeling
16. Uitgaande van de juistheid van de bij werkneemster vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.

De conclusie van de rechtbank

17. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 6 oktober 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De Sociaal-medische beoordeling is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.