ECLI:NL:RBDHA:2022:10323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.14288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaringsmaatregel tegen persoon uit derde land met asielaanvragen in België en Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bewaringmaatregel die was opgelegd aan een eiser van Servische nationaliteit. De maatregel was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser stelde dat hij rechtmatig verblijf genoot in Duitsland, maar de rechtbank oordeelde dat de door hem overgelegde documenten niet voldoende waren om deze claim te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de eiser meerdere asielaanvragen had ingediend in België en Duitsland, maar dat Duitsland hem geen rechtmatig verblijf had verleend. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd en dat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter D.D. Kock, in aanwezigheid van griffier W.H. Mentink.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14288

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Op 3 augustus 2022 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft een beroepschrift ingediend en de rechtbank verzocht om een schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Servische nationaliteit te hebben. Op 3 augustus 2022 is de bewaring opgeheven omdat eiser is uitgezet naar Servië.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel heeft gevorderd, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Eiser heeft aan zijn beroepschrift ten grondslag gelegd dat verweerder ten onrechte de zware en lichte gronden heeft tegengeworpen omdat het voor verweerder redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat eiser op doorreis was naar Duitsland. Tevens stelt eiser legaal verblijf in Duitsland te hebben. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om te onderzoeken of eiser naar Duitsland kon worden overgedragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder meerdere zware gronden aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd en dat eiser de feitelijke juistheid van deze zware gronden niet heeft bestreden. Dat eiser op doorreis zou zijn naar Duitsland doet hier niet aan af en komt voor eigen rekening en risico van eiser. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder voldoende gronden heeft tegengeworpen die in beginsel de maatregel kunnen dragen, zodat een significant risico op onttrekking aan het toezicht vaststaat.
6. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat het op de weg van verweerder had gelegen om te onderzoeken of eiser naar Duitsland kon worden overgedragen. Verweerder heeft immers reeds vastgesteld dat eiser geen legaal verblijf heeft in Duitsland. Uit informatie afkomstig van het Gemeenschappelijk Grens Coördinatiecentrum van de Koninklijke Marechaussee blijkt dat eiser in België asielaanvragen heeft ingediend in 2000, 2012 en 2021, dat hij op grond van de Dublinverordening [1] naar Duitsland is overgedragen en dat aan hem in België nooit een verblijfsvergunning is verstrekt. Ook is gebleken dat eiser in Duitsland twintig verschillende aliassen heeft, dat aan hem in Duitsland ook geen verblijfstitel is verleend en dat de Duitse autoriteiten eiser in het verleden reeds hebben uitgezet naar Servië. Uit het door eiser overgelegde stuk afkomstig van de burgermeester van Bergkamen en eisers (lege) strafblad kan hooguit worden afgeleid dat hij in Duitsland heeft verbleven, maar in tegenstelling tot wat eiser betoogt, heeft hij geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij op dit moment legaal verblijf heeft in Duitsland.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.H. Mentink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 9 augustus 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening 604/2013.