ECLI:NL:RBDHA:2022:10322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.16306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-overdracht en voorlopige voorziening in asielprocedure met belangenafweging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, die zich in een Dublin-procedure bevond. De verzoeker had tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat er een dreigende overdracht aan Duitsland op 11 oktober 2022 was gepland, terwijl de behandeling van zijn beroep op 2 november 2022 zou plaatsvinden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de verzoeker om de behandeling van zijn beroep in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de verweerder om de overdracht aan Duitsland door te zetten. De voorzieningenrechter wees erop dat de verzoeker tijdig een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend en dat de toezegging van de verweerder om de behandeling van het verzoek af te wachten niet in overeenstemming was met de voorgenomen overdracht. De rechtbank benadrukte dat het plannen van de overdracht in strijd was met de eigen toezegging van de verweerder en het Unierecht.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat de verzoeker niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat op het beroep is beslist. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 759,00. De uitspraak is gedaan zonder zitting, gezien de onverwijlde spoed van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16306

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Uit het bericht van de Dienst Terugkeer & Vertrek van 6 oktober 2022 blijkt dat
het voornemen bestaat verzoeker op 11 oktober 2022 over te dragen aan Duitsland. Er is dan
ook sprake van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van
artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter op verzoek een
voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen,
dat vereist.
3. Verzoeker verzoekt de voorlopige voorziening reeds nu toe te wijzen, onder protest en hiertoe gedwongen door het onrechtmatig (voorgenomen) handelen van verweerder, namelijk de vreemdelingendetentie en de voorgenomen overdracht aan Duitsland op
11 oktober aanstaande. Indien dit niet gebeurt is er voor verzoeker geen effectief rechtsmiddel tegen de bestreden beschikking mogelijk en is het voor hem niet mogelijk de
behandeling van het beroep op 2 november bij te wonen. Verzoeker geeft daarbij aan dat dit verzoek ten overvloede is nu immers het verzoek om een voorlopige voorziening tijdig werd ingediend en dit verzoek conform het bepaalde in de bestreden beschikking ervoor zorgt dat het beroep in Nederland mag worden afgewacht.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoeker om de behandeling van het beroep in Nederland te mogen afwachten weegt zwaarder dan het belang van verweerder om hem op dit moment aan Duitsland te kunnen overdragen. Daarbij is van belang dat de rechtbank, gelet op wat verzoeker in beroep naar voren heeft gebracht, voornemens is het beroep op 2 november 2022 op zitting te behandelen. De behandeling van dat beroep zal dan ook niet plaatsvinden voor 12 oktober 2022, wat de uiterste datum is waarop verweerder verzoeker aan Duitsland kan overdragen. Anderzijds ziet de voorzieningenrechter niet in welk belang van verweerder wordt geschonden met de toewijzing van dit verzoek. Integendeel, het komt slechts neer op een ordemaatregel, zonder dat op enige wijze wordt vooruitgelopen op de uitkomst van de bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft er daarom ook vanaf gezien verweerder om een reactie te vragen.
Daarbij heeft de voorzieningenrechter met verbazing kennis genomen van de gang van zaken. Zoals verzoeker terecht opmerkt is het verzoek om een voorlopige voorziening op tijd ingediend en mag verzoeker, conform de toezegging van verweerder in het bestreden besluit, de behandeling van dat verzoek afwachten. De voorzieningenrechter vraagt zich af hoe die toezegging zich verhoudt tot het kennelijke voornemen van verweerder om verzoeker desondanks op 11 oktober 2022 over te dragen, terwijl duidelijk kon zijn dat op dat moment nog niet beslist zou zijn op het verzoek om een voorlopige voorziening. Daarbij brengt de rechtbank verweerder in herinnering dat hij zelf pas op 18 augustus 2022 heeft beslist op het asielverzoek. Verweerder heeft de rechtbank op 30 augustus 2022 verzocht de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening naar voren te halen. Dat verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft daar geen extra capaciteit voor en het met voorrang behandelen van Dublinzaken omdat de overdrachtstermijn wellicht verstrijkt gaat ten koste van andere rechtszoekenden die ook een voortvarende behandeling van hun procedure wensen. Door nu desondanks de overdracht van verzoeker te plannen, dwingt verweerder alsnog een uitspraak op het verzoek af. Het is immers in strijd met de eigen toezegging, het eigen beleid en het Unierecht als verweerder verzoeker daadwerkelijk op
11 oktober 2022 had overgedragen. Kennelijk heeft het plannen van de overdracht geen ander doel dan het afdwingen van een uitspraak. Daar is deze spoedprocedure echter niet voor bedoeld en het is ingrijpend voor verzoeker, ook gelet op de inbewaringstelling die met de geplande overdracht gepaard gaat. De voorzieningenrechter begrijpt het belang van verweerder bij een tijdige overdracht, maar deze gang van zaken – waarbij verzoeker de dupe is van de capaciteitsproblemen – verdient bepaald geen schoonheidsprijs. De voorzieningenrechter geeft verweerder in overweging zich te bezinnen op zijn handelswijze.
5. Onder de huidige omstandigheden en gelet op het belang van verzoeker niet te worden overgedragen, ziet de voorzieningenrechter geen andere mogelijkheid dan het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, het bestreden besluit schorsen en te bepalen dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat is beslist op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.