In deze civiele procedure, die diende voor de Rechtbank Den Haag, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.M. Ravestijn, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die niet is verschenen. De procedure begon met een dagvaarding op 10 augustus 2022, gevolgd door een rolzitting op 24 augustus 2022 en een verstek verleend op 7 september 2022. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser beoordeeld en deze niet ongegrond of onrechtmatig bevonden. De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen, met uitzondering van de wettelijke handelsrente over een lening van € 14.000,00, omdat niet aan de wettelijke voorwaarden was voldaan. Wel is de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek toegewezen.
Eiser heeft tevens verzocht om afgifte van een certificaat op grond van artikel 53 van de Verordening EU Nr. 1215/2012. Dit verzoek is door de rechtbank toegewezen, en het voorgeschreven formulier zal gelijktijdig met het vonnis worden afgegeven. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.238,87. De rechtbank heeft in haar beslissing onder andere bepaald dat gedaagde aan eiser een bedrag van € 14.000,00 moet betalen, vermeerderd met contractuele en wettelijke rente, en buitengerechtelijke incassokosten. Het vonnis is uitgesproken op 5 oktober 2022 door mr. M.L. Harmsen en mr. P. Dondorp, in aanwezigheid van de griffier.