Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 17 maart 2021, met producties 1 tot en met 26,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 37,
- het tussenvonnis van 13 april 2022, waarin is bepaald dat op 12 juli 2022 een mondelinge behandeling zal plaatsvinden,
- de akte overlegging producties van 1 juli 2022 van Spie, met producties 27 tot en met 51;
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
VTW 013 (Richtlijn Ontwerp Kunstwerken 1.2)
De volgende contractdocumenten omschrijven in onderlinge samenhang de rechten en verplichtingen die voor partijen uit de Overeenkomst voortvloeien:
de (..) Basisovereenkomst met inbegrip van de nota’s van inlichtingen en het proces-verbaal van aanwijzing;
de Vraagspecificatie;
de door partijen geparafraseerde, bij de Vraagspecificatie gevoegde annexen met betrekking tot:
Indien contractdocumenten onderling tegenstrijdig zijn, geldt, tenzij een andere bedoeling uit de Overeenkomst voortvloeit, de volgende rangorde:
- Nederlandse wetgeving (Warenwetbesluit Machines);
- Eisen uit het contract;
- [FTPvE];
- Handboeken en PVE’s van de Provincie Zuid-Holland;
- Richtlijn Ontwerpen Kunstwerken (ROK 1.2);
Richtlijnen Ontwerpen Kunstwerken (ROK 1.2), inclusief de daarin in hoofdstuk 2 genoemde normatieve verwijzingen en richtlijnen;
Indien de ROK 1.2 wordt toegepast in een contract van- of namens de provincie Zuid-Holland moet in de ROK voor “Rijkswaterstaat” of “RWS” in de zin van opdrachtgever worden gelezen: “Provincie Zuid-Holland”.niet de conclusie worden getrokken dat de ROK niet zonder meer van toepassing is. Hiermee is evident niet meer tot uitdrukking gebracht dan dat, bij hantering van de ROK (een van Rijkswaterstaat afkomstige set voorwaarden) in een contract van de Provincie, de Provincie als de opdrachtgever moet worden begrepen en niet Rijkswaterstaat.
‘systems engineering en het proces waarop de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd’. Die stelling van Spie verdient een nadere toelichting. De Provincie heeft aangevoerd – en Spie heeft dat niet bestreden – dat de ROK met name proceseisen bevatten voor onderdelen die moeten worden vernieuwd, een en ander om te waarborgen dat de installaties van de bruggen de vereiste CE-markering kunnen krijgen. Naar de rechtbank begrijpt, ging het bij de ter discussie staande VTW ook om het laten verrichten van keuringen door leveranciers teneinde een door de ROK verplicht gesteld certificaat te verkrijgen. In een door Spie in haar pleitnota opgenomen overzicht van de structuur van het hybride contract (pleitnota, 1.4) staan specifieke eisen ten aanzien van onder meer keuringen, normen en richtlijnen en het proces van de CE-markering, juist onder VSP2 (proces) genoemd. Dit lijkt het standpunt van de Provincie te onderstrepen dat de verwijzing naar de relevante onderdelen van de ROK juist in VSP2 moet worden gezocht. Spie heeft hiertegenover ook niet met nadere feiten en omstandigheden onderbouwd dat de betreffende eisen van de ROK naar hun aard niet behoren tot ontwerpproceseisen als bedoeld in paragraaf 4.1.1. van VSP2.
- Het uitgangspunt van het contract was een eenvoudige route langs het bejaardenhuis. Er zijn veel aanvullende besprekingen met de gemeenten geweest om tot een oplossing te komen. Die besprekingen zaten niet in de scope.
- Er moest een heel verkeersplan worden gemaakt om het verkeer te kunnen omleiden.
- Er moest een langere en bredere pontonbrug komen vanwege de grotere overspanning op de nieuwe locatie.
- Er was op de alternatieve locatie minder omgevingslicht en er kon geen gebruik worden gemaakt van de functionaliteit van de scheepvaartwegen van de Spanjaardbrug, waardoor aanvullende belichting moest worden toegepast.
- Er was op de nieuwe locatie kruisend verkeer, waardoor extra verkeersregelaars en verkeersmaatregelen nodig waren.
- Er is civiel bestratingswerk gedaan.
- Spie kan geen kosten vorderen die zij sowieso bij de contractoplossing had moeten maken en in de aanneemsom waren verdisconteerd.
- Er mag niet slechts het verschil worden genomen tussen wat Spie had begroot en wat Spie daadwerkelijk aan kosten heeft gehad, omdat dan ook miscalculaties van Spie zouden worden verrekend. Voor de berekening van de contractoplossing moet als uitgangspunt worden genomen wat Spie allemaal had moeten doen om een voor de omgeving acceptabele veilige oplossing te realiseren.
- In dat verband is van belang dat uit een interne e-mail van Spie (productie 38) volgt dat de onderaannemer van Spie een veel te schrale prijs had opgegeven voor een kale pontonbrug, zonder mogelijkheden om het ponton te openen en te sluiten, verlichting etc.
- In de door Spie beschreven contractoplossing wordt verder niet beschreven welke voorzieningen nodig waren vanwege de aanwezigheid van het bejaardentehuis in combinatie met het hoge talud aan de zijde Leiderdorp, terwijl Spie juist met haar Plan van Aanpak hoog had gescoord op het onderdeel ‘voorkomen van hinder voor omwonenden’.
- Ook in de oorspronkelijke contractoplossing zou Spie verkeersregelaars nodig hebben gehad, omdat de fietsers in die oplossing dicht bij een kruispunt de provinciale weg zouden moeten oversteken.
- De meerkosten van de pontonbrug zijn niet met documentatie onderbouwd, wat wel eenvoudig kan worden gedaan.
Binnen drie weken na gunning moet de Opdrachtnemer een afspraak maken met de installatieverantwoordelijke van de Opdrachtgever (..)
In overleg met de installatieverantwoordelijke wordt een datum van overdracht bevestigd.
De installatieverantwoordelijke van de Opdrachtgever maakt een overdrachtsbrief met datum overdracht, deze dient getekend te worden door de bevoegde persoon van de Opdrachtnemer of zijn aangewezen gedelegeerde.
Vanaf de datum van overdracht is de Opdrachtnemer installatieverantwoordelijke en dient toegangsbeleid en aanwijzing te regelen via het genoemde in hoofdstuk 6 van het [FTPvE] genoemde plan installatieverantwoordelijkheid, en is tevens verantwoordelijk voor alle storingen qua opvolging en verhelpen.
in welke vorm dan ook, verantwoordelijk voor het technisch beheer van de drie bruggen, inclusief de installatieverantwoordelijkheid. Onder voorbereidende werkzaamheden vallen gelet op de hiervoor geciteerde bepaling ook
ontwerpwerkzaamheden, aldus de Provincie. Spie had de exacte datum voor de overdracht van de installatieverantwoordelijkheid binnen drie weken met de Provincie moeten vastleggen. Dat heeft Spie niet gedaan. Die nalatigheid maakt niet dat de Provincie daarmee de installatieverantwoordelijkheid op een van de Overeenkomst afwijkend moment heeft overgedragen, aldus, telkens, de Provincie.
in overlegeen datum van overdracht van de installatieverantwoordelijkheid te bepalen. Aangenomen mag worden dat de ontwerpwerkzaamheden, althans de voorbereiding daarvan, al binnen die termijn van drie weken zijn gestart. Terecht wijst Spie op de ongerijmdheid dat Spie dan, uitgaande van de lezing van de Provincie, met zichzelf in overleg zou moeten gaan over een datum van overdracht. Ook dit maakt die lezing minder aannemelijk.
- Conform VO de damwand als tijdelijke en het huisje de definitieve grondkering uitvoeren. Hier voor zijn onder het huisje schoorpalen nodig. De nieuwe palen conflicteren met de bestaande schoorpalen, waardoor die alternatief afvalt. De nieuwe palen moeten op een afstand van de bestaande komen en dit is niet vooraf te bepalen.
- Zwaar betonnen huisje met rechte palen als grondkering, is niet mogelijk. Dit blijkt ook de berekening van de damwand, een huisje steunt alleen op de palen die geen zijdelingse kracht kunnen opnemen. Vergelijk met het bestaande eenvoudige talud gaat niet op, omdat het talud de belasting verdeeld op neemt.
- Nieuwe schoorpalen kunnen verder weg worden geboord/gedraaid en met een koppelbalk worden verbonden. Het lijkt dat de palen dan op 45° moeten komen, op ruime afstand. Het is niet duidelijk of dit haalbaar is, en hoeveel palen er dan nodig zijn.
- Complete of gedeeltelijke wegafzetting zodat de damwand niet nodig is, is geen optie. (…)
Paragraaf 3.4.4. Voertuigkerende barrier
als afscheiding tussen verkeer en werkvak
als afscherming van obstakels
als scheiding tussen twee verkeersstromen
Paragraaf 4.5 (Brom)fietsers en voetgangers
paragraaf 5.4.4. Voertuigkerende barriers
- er is sprake van auto- en fietsverkeer in tegenovergestelde richting (paragraaf 3.4.4),
- voor het werkvak is sprake van een gescheiden fietspad, zodat dit langs het werkvak ook het geval moet zijn (paragraaf 4.5),
- Spie heeft met betrekking tot haar werkvak de afweging gemaakt dat dit fysiek moet worden afgeschermd door middel van voertuigkerende barriers, zodat een deugdelijke afweging slechts tot de conclusie had kunnen leiden dat het plaatsen van barriers ook tussen auto- en fietsverkeer noodzakelijk was (paragraaf 5.4.4.); immers, fietsers zijn een zo mogelijk nog kwetsbaarder groep dan de met wegwerkzaamheden ervaren medewerkers van Spie.
- paragraaf 3.4.4. slechts bepaalt dat voertuigkerende barriers moeten worden toegepast op het moment dat twee
- paragraaf 3.4.4. bepaalt alleen dat een barrier tevens
- paragraaf 4.5 bepaalt slechts dat voor zover een fiets- en voetpad voor het werkvak van elkaar gescheiden zijn, dat ook langs het werkvak het geval moet zijn. Hieruit volgt niet dat het fietspad als zodanig gescheiden dient te zijn.
het werkvak. Dit ziet niet op het plaatsen van barriers tussen het auto-verkeer en het fietsverkeer. Ook stelt Spie met juistheid dat paragraaf 4.5 Crow 96b
rijbaanmoet rijden. Een rijbaan is, volgens de gangbare uitleg, geen fietspad (zie ook de definitie van rijbaan in artikel 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990: ‘elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte
met uitzondering van de fietspaden en de fiets/bromfietspaden). Maar er moet ook worden gekeken naar de kenbare strekking van paragraaf 3.4.4. Die kenbare strekking is dat de in deze richtlijn omschreven tijdelijke verkeersgeleiding, met elkaar tegemoetkomend verkeer op één rijbaan, een risicosituatie oplevert omdat er minder uitwijkruimte is voor het verkeer en, bij het betreden van de andere (tegengestelde) rijstrook vanwege de tegengestelde verkeersstromen sneller een botsing kan ontstaan. Een dergelijke risicosituatie kan er ook zijn als er sprake is van autoverkeer en fietsverkeer (in tegengestelde richting), dat normaal om verkeersveiligheidsredenen fysiek van elkaar gescheiden is, maar door een wegasverlegging dichter op elkaar komt te rijden zodat er feitelijk geen fysieke scheiding meer is tussen het fietspad en de rijbaan. Risico’s kunnen er te meer zijn, nu fietsers ten opzichte van auto’s een verhoudingsgewijs kwetsbare groep verkeersdeelnemer vormen. Een redelijke uitleg van paragraaf 3.4.4 Crow 96b brengt dan ook mee dat die richtlijn onder omstandigheden ook kan verplichten tot het aanbrengen van voertuigkerende barriers tussen autoverkeer en tegengesteld fietsverkeer. Voor zover Spie betoogt dat gezien de laatste zin van 3.4.4. (“
Ook kan de barrier dienen als scheiding van verkeerssoorten (autoverkeer versus fiets/voetgangers)”)een barrier tussen autoverkeer en fietsverkeer volledig optioneel is, volgt de rechtbank Spie daarin niet. Deze ‘kan’ bepaling ziet klaarblijkelijk op een afscheiding tussen auto- en fietsverkeer in dezelfde rijrichting, aangezien in deze zin, anders dan in de rest van de bepaling, nergens wordt gesproken over verkeer in
tegengestelderichting.
volle eindlaag’(om een lappendeken-effect te voorkomen).
‘vervolgens alle constructieonderdelen voorzien van een volle eindlaag’. Dit is een wijziging als bedoeld in § 14 lid 1 UAV-GC. De rechtbank volgt Spie niet in haar stelling dat de verzochte wijziging ook automatisch het aanbrengen van een volle tweede (grond)laag omvatte. Dat in de gewijzigde eis naar het FTPvE en Bijlage 1 wordt verwezen, leidt niet tot een ander oordeel. Ook als het zo is, zoals Spie stelt, dat in het FTPvE en Bijlage 1 het aanbrengen van een volledige tweede (grond)laag is voorgeschreven alvorens een derde laag aan te brengen, dan nog geldt dat de Provincie in de gewijzigde eis alleen over het aanbrengen van een volle eindlaag heeft gesproken. Bovendien is het aanbrengen van een tweede laag niet altijd zonder meer noodzakelijk. Spie stelt immers zelf (evenals de Provincie) dat het rechtstreeks overlagen van de bestaande conservering (in theorie) kan, indien de bestaande conservering daarvoor voldoende draagkrachtig is (pleitnota Spie, 11.2). Verder volgt uit de hiervoor vastgestelde feiten dat Spie noch in versie 1 van VTW 025 (waarin de prijsconsequenties van de gevraagde wijziging zijn benoemd), noch in eerdere correspondentie naar aanleiding van de VTW 025 melding heeft gemaakt van (de noodzaak van) een volle tweede laag. Ook Spie heeft alleen gesproken over het aanbrengen van een ‘nieuwe eindlaag’. Daaruit volgt, althans dat heeft de Provincie zo mogen begrijpen, dat beide partijen als extra werkzaamheden uitgingen van één extra eindlaag, en niet ook van een tweede volle laag.
allewerkzaamheden die zien op de wegasverlegging van de Zijlbrug onder de VTW gefactureerd (zowel aan de brug als aan de aanbruggen).
- Anders dan bij een standaard geïntegreerd contract, had de provincie Spie beperkte ontwerpwerkzaamheden opgedragen. De op Spie rustende ontwerpverplichtingen waren ingeperkt door de uit te voeren werkzaamheden zeer gedetailleerd te omschrijven in een RAW-bestek. een VO en specifieke onderdelen van een zeer gedetailleerd FTPvE. De Provincie heeft tijdens de informatiebijeenkomst nog in een figuur laten zien tot waar het ontwerp is uitgewerkt en welke ontwerpinspanning wordt gevraagd van de opdrachtemer. Uit die figuur blijkt dat het ontwerp voor Engineering en Werktuigbouw al voor meer dan 50% gereed is. Dit een en ander impliceert dat door de Provincie geleverde contractstukken door Spie konden worden beschouwd als een uitwerking op DO-niveau.
- Spie mag erop vertrouwen dat de verstrekte ontwerpinformatie juist en volledig is en beantwoordt aan dat wat Spie, als opdrachtnemer, mag verwachten. Spie is er in de tender van uitgegaan dat zij op onderdelen alleen een UO hoefde te maken. Spie heeft ingeschreven met een tenderplanning waarbij een doorlooptijd is opgenomen van 8 weken voor een DO en 2 weken voor het UO. Tijdens de uitvoering is gebleken dat veel van de ontwerpkeuzes, besluiten en uitgewerkte ontwerpen van de Provincie onjuist en/of onvolledig waren.
- Dit heeft geleid tot aanzienlijk meer ontwerp, - reken en tekenwerk. Vanuit de tender had Spie rekening gehouden met 6.500 uren aan ontwerpinspanning, in werkelijkheid bleek dit bijna drie keer zoveel (18.500 uur) te zijn.
- Spie heeft te maken gehad met circa 150 VTW’s, die een waarde vertegenwoordigen van ongeveer EUR 2,2 miljoen (waarvan al € 1.096.759,- aan overeengekomen VTW’s). Bij een toename van de contractsom met 40% mag er in alle redelijkheid van uit worden gegaan dat die wijzigingen niet kunnen worden uitgevoerd in de oorspronkelijk voorziene contractplanning.
- Spie heeft ter nadere toelichting in VTW 049 een top 5 VTW’s beschreven die cruciaal zijn geweest voor de ontstane vertraging.
- De uitloop van het werk heeft geleid tot verschillende extra kosten (in totaal € 1.323.024,47), zoals extra bouwplaatskosten, langere huur van materialen en gereedschappen, extra kosten van bankgaranties, onderdekking algemene kosten & risico, winstderving (door het niet kunnen aannemen van ander werk), gestegen lonen en materiaalprijzen en kosten ter vaststelling van de schade.
- € 22.275,78 (VTW 013)
- € 65.476,50 (VTW 022)
- € 14.193,- (VTW 028)
- € 10.000,- (VTW 075)
- € 25.781,35 (VTW 095)
- € 36.039,52 (VTW 018)
- € 161.199,34 (VTW 025)
het verschilvordert tussen (a) het bedrag waarop Spie in verband met de VTW’s recht heeft, en (b) het bedrag dat de Provincie in de eindafrekening al voor die VTW’s wil betalen, (c) vermeerderd met het – volgens Spie ten onrechte – ingehouden bedrag van € 100.000,- aan vertragingsboete. Het gevorderde ziet dus niet op het bedrag onder (b). De rechtbank is in dit vonnis tot het oordeel gekomen dat de Provincie het boetebedrag mag inhouden, en dat de Provincie ook het bedrag van € 89.462,51 voor VTW 151 in de eindafrekening in mindering mocht brengen op het aan Spie te betalen bedrag.