Overwegingen
1. Op 22 september 2008 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] , geldig tot 22 september 2024. Op 13 juni 2018 is de dochter van eiseres geboren. De echtgenoot en de dochter van eiseres bezitten de Nederlandse nationaliteit. Eiseres ontvangt sinds 15 april 2020 (aanvullende) bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres heeft op 15 oktober 2020 onderhavige aanvraag ingediend.
Over de verblijfsvergunning EU langdurige ingezetenen
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan het middelenvereiste en dat zij daarom niet in aanmerking komt voor een
EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij en haar echtgenoot een aanvullend beroep doen op de openbare kas. Volgens eiseres zijn de inkomsten uit arbeid voor haarzelf nagenoeg toereikend te achten. Bij de beoordeling van de middelen van de aanvrager moeten de individuele omstandigheden in aanmerking genomen worden. Eiseres heeft enige tijd minder verdiend door de uitbraak van het coronavirus. Binnen afzienbare tijd zal zij meer gaan verdienen waardoor zij geen beroep meer hoeft te doen op de openbare kas. Eiseres wijst op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 4 maart 2010 inzake Chakrounen 21 april 2016 inzake Khachab. In de aanvullende gronden van beroep overlegt eiseres stukken waaruit blijkt dat zij met ingang van 1 juli 2021 geen bijstand meer ontvangt. Ook overlegt eiseres recente loonstroken
4. De rechtbank overweegt het volgende. Uit artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 volgt dat verweerder de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurige ingezetenen afwijst, indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Nu eiseres een beroep doet op (aanvullende) bijstand voldoet eiseres daarom niet aan dit vereiste. Nu eiseres een beroep doet op de openbare kas slaagt het beroep op de arresten Chakroun en Khachab niet. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de in beroep overgelegde loonstroken en informatie over het recht op bijstand, gelet op de ex tunc toets, niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken.
Over de aanvraag voor onbepaalde tijd
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan het inburgeringsvereiste en dat zij daarom niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Volgens verweerder is geen sprake van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan eiseres moet worden ontheven van het inburgeringsvereiste.
6. Eiseres voert in beroep aan dat er sprake is van bijzondere en individuele omstandigheden waardoor zij niet kan slagen voor het inburgeringsexamen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat eisers diverse tevergeefse pogingen heeft gedaan om het examen te halen. Zij heeft meerdere cursussen gedaan en daarvoor € 5000,- geleend. Eiseres heeft in het land van herkomst geen onderwijs genoten en heeft in toenemende mate moeite om informatie te verwerken en onthouden. Volgens eiseres heeft zij aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat is om het examen te halen. In beroep heeft eiseres een medisch advies van [sociaal-medische adviespartner] inzake ontheffing inburgeringsexamen van 7 december 2021 overgelegd. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat er onvoldoende rekening is gehouden met het evenredigheidsbeginsel.
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. In geschil is of verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule en haar op die grond had moeten ontheffen van het inburgeringsvereiste. Het beleid van verweerder inzake de hardheidsclausule is neergelegd in paragraaf B12/2.6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder dat de omstandigheden van eiseres geen aanleiding geven om de hardheidsclausule toe te passen, niet onredelijk is. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij moeite heeft om informatie te onthouden en te verwerken. Zij heeft niet aangetoond dat zij in een uitzichtloze situatie zit. Eiseres heeft in 2014 en 2016 voor het laatst examens afgelegd en niet recentelijk nog geprobeerd om het diploma te behalen. Van belang is verder dat eiseres al lange tijd in Nederland woont en zich goed kan redden. De rechtbank merkt hierbij tot slot op dat uit het medisch advies van [sociaal-medische adviespartner] , alhoewel dit te laat is overgelegd, blijkt dat eiseres op medische gronden wel in staat wordt geacht binnen een termijn van vijf jaar het inburgeringsexamen te halen. Voorts geldt dat verweerder op basis van de aangevoerde omstandigheden een individuele afweging heeft gemaakt en heeft mogen concluderen dat het inburgeringsvereiste nog steeds een maatregel is, die in het geval van eiseres passend en noodzakelijk is. Om die reden kan niet gesproken worden van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
9. Eiseres voert tot slot aan dat de hoorplicht is geschonden.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van horen mag afzien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen in bezwaar is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder kunnen afzien van horen.
11. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de aanvraag van eiseres heeft afgewezen.
12. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.