ECLI:NL:RBDHA:2022:10218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.17849
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 2 september 2022, hield in dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Italië als verantwoordelijke lidstaat werd aangemerkt op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 28 september 2022, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de eiser op 24 november 2021 illegaal via Italië Europa was binnengekomen en dat Italië daarom verantwoordelijk was voor de asielaanvraag. De eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Italië en voerde aan dat hij daar nooit asiel had willen aanvragen. De rechtbank oordeelde echter dat de intentie van de eiser om in Italië asiel aan te vragen niet bepalend was voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. Bovendien werd de vrees van de eiser voor een schending van artikel 3 van het EVRM in Italië niet onderbouwd met voldoende bewijs van systematische tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling te nemen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17849

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. S. Çetinkaya-Ahmad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2022 op een zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat Italië daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Volgens een registratie in het Eurodac-systeem is eiser op 24 november 2021 op illegale wijze via Italië het grondgebied van Europa ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. Door hierop niet binnen twee maanden te reageren is dit verzoek aanvaard op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening.
3. Op wat eiser tegen het bestreden besluit aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens eiser gaat verweerder er ten onrechte vanuit dat de autoriteiten van Italië verantwoordelijk zijn voor zijn asielaanvraag. Daartoe stelt hij dat hij nooit asiel heeft willen aanvragen in Italië en dat hij daar is gedwongen om zijn vingerafdrukken af te geven. De intentie van eiser om in een bepaald land asiel aan te vragen, is niet bepalend bij de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat onder de Dublinverordening. Nu voor het overige de grondslag van het overdrachtsbesluit, te weten de illegale inreis op 24 november 2021, niet wordt betwist, slaagt deze beroepsgrond niet.
5. Verder voert eiser aan dat hij bij overdracht naar Italië vreest voor een situatie in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij stelt hij dat hij tijdens zijn eerdere verblijf in Italië in quarantaine werd geplaatst, dat hij vervolgens niet werd geïnformeerd over de mogelijkheid om asiel aan te vragen, dat hij niet naar een opvangvoorziening werd gebracht maar werd gedwongen om te vertrekken, dat hij geen toegang had tot rechtsbijstand en dat hij over deze omstandigheden niet kon klagen in Italië. Verder stelt hij dat gezinshereniging in Italië niet mogelijk is en het beginsel van non-refoulement niet wordt nageleefd.
6. Ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881, en 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497. Dit brengt met zich dat slechts aanleiding bestaat om van overdracht af te zien als er in Italië sprake zou zijn van systematische tekortkomingen in de asielprocedure of in de opvangvoorzieningen. Dit volgt uit artikel 3, tweede lid, tweede volzin, van de Dublinverordening.
7. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat er in Italië sprake is van systematische tekortkomingen. Allereerst merkt de rechtbank op dat eiser tijdens het Aanmeldgehoor Dublin op 2 januari 2022 heeft verklaard dat hij uit eigen beweging uit Italië is vertrokken. Hieruit volgt dat hij niet de intentie had om in Italië gebruik te maken van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eiser heeft een beroep gedaan op het rapport ‘Country Report: Italy, 2021 Update’ van AIDA van mei 2022. Uit de hiervoor aangehaalde uitspraken van de Afdeling blijkt echter dat dit rapport geen aanleiding geeft om aan te nemen dat er in Italië sprake is van systematische tekortkomingen. Anders dan eiser stelt is er daarom geen aanleiding om aan te nemen dat hij in Italië niet de mogelijkheid zal krijgen om gezinshereniging aan te vragen of dat hij zal worden teruggestuurd naar Syrië, waar het op dit moment niet veilig is.
8. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om zijn asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Daarbij stelt hij dat hij in Nederland contact heeft met een neef, terwijl hij in Italië niemand kent. Volgens onderdeel C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van deze discretionaire bevoegdheid, onder meer in situaties waarin overdracht zou getuigen van onevenredige hardheid. Verweerder heeft in deze enkele stelling van eiser geen aanleiding hoeven zien om een dergelijke situatie aan te nemen.
9. De conclusie is dat verweerder eisers asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.