In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2022, heeft eiser een vordering ingesteld tegen gedaagden met betrekking tot de nakoming van een vaststellingsovereenkomst die op 23 juli 2020 was gesloten. Deze overeenkomst hield in dat gedaagden de verplichting hadden om bomen op hun perceel, te weten een populier en een conifeer, om de drie jaar terug te snoeien tot een hoogte van zeven meter. Eiser vorderde dat gedaagden onmiddellijk zouden overgaan tot het snoeien van de bomen, maar heeft zijn eis verminderd nadat gedaagden op 7 oktober 2021 aan de snoeiverplichting hadden voldaan. Eiser vorderde nu een verklaring voor recht dat gedaagden in de toekomst de snoeiverplichting moeten nakomen, alsook een veroordeling tot uitvoering van deze verplichting, op straffe van een dwangsom.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2022 werd vastgesteld dat gedaagden de snoeiverplichting in 2021 niet tijdig waren nagekomen. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende belang had bij de gevorderde veroordeling tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst, vooral gezien het feit dat er al sinds 2015 discussie bestond over de bomen en het snoeien daarvan. De rechtbank wees de vordering tot nakoming van de snoeiverplichting toe, inclusief een dwangsom van €150 per dag, met een maximum van €5.000. De rechtbank verwierp het verweer van gedaagden dat sprake was van overmacht, omdat zij zelf verantwoordelijk waren voor het tijdig beschikken over de middelen om aan de verplichting te voldoen. De proceskosten werden aan gedaagden opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij werden beschouwd.