ECLI:NL:RBDHA:2022:10156
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Oordeel over de rechtmatigheid van vreemdelingenrechtelijke aanhouding en beroep tegen maatregel van bewaring
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser van Libische nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 20 januari 2022 was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep met zaaknummer NL22.1078 beoordeeld, waarin eiser stelde dat zijn staande-, op- en aanhouding onrechtmatig was geweest. Eiser voerde aan dat er sprake was van een verkapte vreemdelingenrechtelijke aanhouding, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie de auto van eiser had gestopt vanwege een kapot dimlicht en opvallend rijgedrag. Tijdens de controle bleek dat eiser geen geldig rijbewijs had en dat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf was ontstaan. De rechtbank concludeerde dat de gang van zaken voldoende bewijs bood dat er geen sprake was van een verkapte vreemdelingenrechtelijke aanhouding. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.