ECLI:NL:RBDHA:2022:10156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.1078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van vreemdelingenrechtelijke aanhouding en beroep tegen maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser van Libische nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 20 januari 2022 was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep met zaaknummer NL22.1078 beoordeeld, waarin eiser stelde dat zijn staande-, op- en aanhouding onrechtmatig was geweest. Eiser voerde aan dat er sprake was van een verkapte vreemdelingenrechtelijke aanhouding, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie de auto van eiser had gestopt vanwege een kapot dimlicht en opvallend rijgedrag. Tijdens de controle bleek dat eiser geen geldig rijbewijs had en dat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf was ontstaan. De rechtbank concludeerde dat de gang van zaken voldoende bewijs bood dat er geen sprake was van een verkapte vreemdelingenrechtelijke aanhouding. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1078
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. van Bennekom), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2022 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer NL22.1014. In dezelfde zaak heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Eiser heeft daarnaast beroep ingesteld tegen zijn staande-, op- en aanhouding. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer NL22.1078.
Verweerder heeft op 28 januari 2022 de maatregel van bewaring opgeheven. Eiser heeft vervolgens het beroep met zaaknummer NL22.104 ingetrokken.
Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft eiser gehandhaafd. Hierop zal de voorzieningenrechter afzonderlijk beslissen.
Eiser heeft het beroep met zaaknummer NL22.1078 ook gehandhaafd. Dit is het beroep dat in deze uitspraak wordt beoordeeld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep met zaaknummer NL22.1078 op 31 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1982].
2. Volgens eiser blijkt uit – onder meer – het proces-verbaal van bevindingen van 20 januari 2022 dat sprake is geweest van een verkapte vreemdelingenrechtelijke aanhouding. Zijn staande-, op- en aanhouding zijn daarom volgens eiser onrechtmatig geweest.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Uit de processtukken (waaronder het door eiser genoemde proces-verbaal van bevindingen) blijkt dat de auto waarin eiser reed, door de politie van de weg is gehaald omdat de auto een kapot dimlicht en een kapotte afdekkap op het rechterachterlicht had en omdat sprake was van – kort gezegd – opvallend rijgedrag. Uit de processtukken blijkt verder dat de verbalisant, vóórdat de auto tot stoppen werd gemaand, via het districtsbureau van politie het kenteken van de auto heeft laten checken en dat daaruit is gebleken dat de auto in november 2021 was gebruikt door iemand zonder rijbewijs. Naar aanleiding hiervan heeft de verbalisant de auto een stopteken gegeven.
5. Vervolgens heeft de verbalisant de bestuurder om diens rijbewijs gevraagd. De bestuurder heeft daarop een document overhandigd, waarvan hij aangaf dat dit een Libisch internationaal rijbewijs was. Dit document stond op naam van eiser. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de verbalisant pas op dat moment bekend is geworden met de (vermoedelijke) identiteit van eiser.
6. Daarna heeft de verbalisant om een origineel rijbewijs gevraagd. Eiser heeft hierop geantwoord dat hij dat niet had, maar dat het internationale rijbewijs bij een eerdere controle wel door de politie was geaccepteerd. De verbalisant heeft eiser er vervolgens op gewezen dat dit niet juist was, omdat hij in november 2021 een boete had gekregen wegens rijden zonder rijbewijs. In dit kader moeten de opmerkingen worden bezien die de verbalisant in het proces-verbaal van bevindingen heeft opgenomen, te weten:
“Later zou blijken dat dit de nu aangehouden verdachte [eiser] was geweest.”
en
“Ik vorderde [eiser] het bijbehorende originele rijbewijs.(…). Ik vertelde hem dat hij
in november 2021 nog een bekeuring had gehad voor rijden zonder rijbewijs, dus dat dit
kennelijk niet altijd het geval was.”
7. Vervolgens heeft eiser aan de verbalisant een verlopen Nederlands vreemdelingendocument laten zien. De verbalisant heeft de daarop vermelde personalia laten checken via het districtsbureau en hieruit is gebleken dat eiser geen geldige verblijfstitel had. Op dat moment ontstond het redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
8. De rechtbank oordeelt dat uit de hiervoor beschreven gang van zaken afdoende blijkt dat geen sprake is geweest van een verkapte vreemdelingenrechtelijke aanhouding. Dat er geen strafrechtelijke vervolging is ingesteld tegen eiser maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat in het proces-verbaal van voorgeleiding van 20
januari 2022 staat dat eiser zelf een advocaat zou moeten betalen. Wat er ook zij van die opmerking, vast staat dat op 20 januari 2022 een piketmelding is gedaan en dat eiser tijdens de onderhavige procedure bijstand heeft gehad van een toegevoegde raadsman. De rechtbank gaat niet in op eisers stellingen ten aanzien van de bedrijfscultuur binnen het Rotterdamse politiekorps. Eiser heeft zijn stellingen op dit punt namelijk slechts in algemene bewoordingen onderbouwd.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen, zoals eiser heeft verzocht. Die vragen kunnen niet bijdragen aan de beantwoording van de rechtsvraag in deze zaak.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
03 februari 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open