ECLI:NL:RBDHA:2022:10147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/633479 / FA RK 22-5136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van rechtsmacht en voorlopige zorgregeling in een internationale kinderzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toevertrouwing van een minderjarige aan de vrouw, en een voorlopige zorgregeling tussen de man en de minderjarige. De vrouw, die in Nederland verblijft, verzocht om de toevertrouwing van hun kind, geboren in Frankrijk, aan haar, terwijl de man, die in Frankrijk woont, verweer voerde en vroeg om een voorlopige zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van artikel 15 van de EU-verordening Brussel II-ter, omdat het kind feitelijk in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelde echter dat de vrouw niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek tot toevertrouwing, omdat er geen spoedeisendheid was aangetoond. De man kreeg wel een voorlopige zorgregeling toegewezen, waarbij het kind om de twee weken bij hem in Nederland verblijft. De rechtbank heeft partijen verwezen naar crossborder mediation om tot een minnelijke regeling te komen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 22-5136
Zaaknummer: C/09/633479
Datum beschikking: 9 september 2022

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 8 augustus 2022 ingekomen verzoek van:

[naam X] ,

de vrouw,
ingeschreven te [plaats] ,
advocaat: mr. J.I. van Leeuwen te Wassenaar.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam Y] ,

de man,
niet voorkomend in de Basisregistratie Personen, maar wonende te Frankrijk,
advocaat: mr. A.W. Morot te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens voorwaardelijk zelfstandig verzoek;
  • de brief van de Centrale Autoriteit van 23 augustus 2022;
  • het F9-formulier met bijlagen, waaronder een aanvullend verzoekschrift, van 24
  • het F9-formulier met bijlage van 25 augustus 2022 van de zijde van de man.
Van de zijde van de man is bij brief van 25 augustus 2022 bezwaar gemaakt tegen het door de vrouw op 24 augustus 2022 ingediende aanvullend verzoekschrift met producties. De rechtbank overweegt, zoals al aangegeven op de zitting, dat het aanvullende verzoekschrift en het verslag van de gezins-/kindercoach zullen worden meegenomen, nu dit wordt opgevat als een pleitnota en omdat verzoeken tot aan het moment van een eindbeschikking in beginsel schriftelijk mogen worden aangevuld of gewijzigd. Ook de bijbehorende producties zullen in volle omvang bij de beslissing worden betrokken. Gelet op de spoedeisendheid van de procedure en de betrokken belangen ziet de rechtbank aanleiding om de stukken in dit geval te accepteren.
Op 26 augustus 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van een tolk in de Franse taal
  • [medewerker] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum huwelijk] 2021 te [plaats huwelijk] (Frankrijk).
  • Zij zijn de ouders van het volgende nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] (Frankrijk).
- Volgens de Basisregistratie Personen heeft de vrouw in ieder geval de Nederlandse
nationaliteit en [minderjarige] de Franse nationaliteit. Partijen zijn het erover eens dat
de man de Franse nationaliteit heeft.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw, zoals dat na aanvulling luidt, strekt er toe – zoals de rechtbank begrijpt - dat het minderjarige kind van partijen aan de vrouw wordt toevertrouwd, en indien de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van dit verzoek tot toevertrouwing, om dan als voorlopige maatregel op te leggen:
dat [minderjarige] gedurende in elk geval drie maanden aan de vrouw in Nederland toevertrouwd zal worden;
dat [minderjarige] voorlopig onder toezicht zal worden gesteld;
dat eventuele omgang met de man uitsluitend onder toezicht zal plaatsvinden,
dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank geraden acht,
uitvoerbaar bij voorraad.
De man voert verweer en verzoekt de rechtbank zich onbevoegd te verklaren kennis te nemen van het verzoek van de vrouw, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Ook verzoekt de man voorwaardelijk zelfstandig de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij helfte tussen partijen te bepalen:
  • de eerste twee weken van de maand verblijft [minderjarige] bij de vrouw;
  • de laatste twee weken van de maand verblijft [minderjarige] bij de man in Frankrijk;
  • de wissel is op zondag aan het einde van de ochtend/begin van de middag;
  • de vrouw brengt [minderjarige] na haar twee weken op zondag naar [plaats] met de Thalys met aankomst om [tijd] uur of [tijd] uur op [station] ;
  • de man brengt [minderjarige] na zijn twee weken op zondag naar [plaats] met de Thalys met aankomst om [tijd] uur of om [tijd] uur op [station] ;
  • partijen betalen ieder hun eigen treinkaartjes, [minderjarige] reist gratis mee (tot 4 jaar);
  • het door de man als productie 13 ingediende zorgschema voor de periode van 29 augustus 2022 tot en met 31 december 2022 aan de beschikking te hechten,
uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.

Beoordeling

Rechtsmacht
De vraag of de Nederlandse rechter internationale bevoegdheid toekomt om inhoudelijk kennis te nemen van het onderhavige geschil, moet worden beantwoord aan de hand van de EU-verordening Brussel II-ter (Nr. 2019/1111, hierna: de Verordening), in het bijzonder artikel 15 van de Verordening. Dit artikel bepaalt dat in spoedeisende gevallen, zelfs wanneer het gerecht van een andere lidstaat ten gronde bevoegd is, de gerechten van een lidstaat de bevoegdheid hebben om voorlopige en bewarende maatregelen te nemen over:
een kind dat zich in die lidstaat bevindt; of
vermogensbestanddelen van een kind die zich in die lidstaat bevinden.
[minderjarige] verblijft sinds begin augustus 2022 in Nederland en is sinds 4 augustus 2022 in Nederland ingeschreven. Daarvoor heeft [minderjarige] in Frankrijk gewoond. De man heeft [minderjarige] , in overeenstemming met de afspraak met de vrouw, op 4 augustus naar de vrouw in Nederland gebracht. Partijen hadden afgesproken dat de vrouw op 15 augustus 2022 zou terugkeren naar [plaats] . Dit heeft de vrouw niet gedaan. De man heeft geen toestemming gegeven voor een verblijf van [minderjarige] in Nederland na 4 augustus 2022, terwijl hij wel mede belast is met het gezag over [minderjarige] . De man heeft daarom een teruggeleidingsverzoek ingediend bij de Centrale Autoriteit.
Nu [minderjarige] feitelijk in Nederland verblijft, is de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van onderhavige verzoeken, op grond van artikel 15 van de Verordening.
Toepasselijk recht
Bij de bepaling van het toepasselijke recht voor een zaak die betrekking heeft op ouderlijke verantwoordelijkheid moet gekeken worden naar het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Op grond van artikel 15, eerste lid, van dit Verdrag past de Nederlandse rechter, wanneer hij bevoegd is om over de zaak te oordelen, het Nederlandse recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
Op de zitting heeft de vrouw haar verzoek tot een voorlopige ondertoezichtstelling en het verzoek dat eventuele omgang met de man uitsluitend onder toezicht zal plaatsvinden, ingetrokken. De man heeft zijn verzoek tot een voorlopige zorgregeling op de zitting gewijzigd, gelet op de op de zitting bereikte overeenstemming, waarover in het navolgende meer.
Toevertrouwing [minderjarige]
Ter onderbouwing van haar verzoekt stelt de vrouw dat zij in augustus 2022 overhaast uit Frankrijk is vertrokken en sindsdien met [minderjarige] bij haar ouders in Nederland verblijft. Zij is vertrokken vanwege geestelijke en lichamelijke mishandeling door de man en bedreigingen aan haar adres. Partijen woonden samen vlakbij [plaats] , maar daar werd de vrouw geconfronteerd met de zeer machtige en rijke Franse familie van de man, die haar steeds meer intimideerden en losweekten van haar eigen familie. Het was de vrouw ook verboden om vriendschappen in [plaats] aan te gaan. De noodzaak tot verhuizing heeft ook te maken met het feit dat de vrouw in [plaats] geen werk kon vinden vanwege de taal. De vrouw heeft in Nederland melding gemaakt van de bedreigingen en mishandelingen bij de politie en bij Veilig Thuis. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] is het van belang is dat hij voorlopig aan de vrouw wordt toevertrouwd. De vrouw heeft de dagelijkse verzorging voor [minderjarige] . Als [minderjarige] aan de man zou worden toevertrouwd, bestaat het risico dat de vrouw [minderjarige] nooit meer zal zien. Daar dreigt de man telkens mee.
De man stelt dat er geen sprake is van een spoedeisend geval, zoals bepaald in artikel 15 van de Verordening. De vrouw probeert voor elkaar te krijgen dat [minderjarige] middels een snelle procedure zijn gewone verblijfplaats bij de vrouw in Nederland krijgt, maar daar is niets spoedeisends aan. Daar komt bij dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is kennis te nemen van het verzoekschrift tot echtscheiding, dat de vrouw ook heeft ingediend. De man heeft aangetoond dat de vrouw nog geen zes maanden in Nederland woont en de vrouw bevestigt dit in haar processtukken. De door de rechtbank eventueel af te geven beschikking voorlopige voorzieningen zal dan haar kracht verliezen. Het via deze weg bevoegdheid proberen te creëren met het idee dat [minderjarige] in ieder geval een paar maanden rechtsgeldig met de vrouw in Nederland kan verblijven, is misbruik van recht.
De man ontkent nadrukkelijk dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan de door de vrouw gestelde gedragingen. Nergens blijkt uit dat de vrouw en [minderjarige] onveilig zijn bij de man. De vrouw heeft de man en [minderjarige] bovendien nog tien dagen, van 24 juli tot 3 augustus 2022, bij de man en zijn ouders laten verblijven. Partijen communiceerden liefdevol met elkaar. De man wordt gesterkt in zijn gevoel dat de vrouw, gelet op haar huidige kwetsbare fysieke en mentale toestand, onder invloed is geraakt van haar moeder.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals gezegd is de rechtbank, zelfs wanneer het gerecht van een andere lidstaat ten gronde bevoegd is, bevoegd om in spoedeisende gevallen voorlopige en bewarende maatregelen te nemen over in dit geval een kind dat zich Nederland bevindt. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake is van een dermate spoedeisende geval, dat een beslissing van het gerecht dat ten gronde bevoegd is, niet kan worden afgewacht. De rechtbank is van oordeel dat de toevertrouwing van [minderjarige] in dit geval niet dermate spoedeisend is. De rechtbank overweegt daartoe dat [minderjarige] op dit moment al in Nederland is en bij de vrouw verblijft. De vrouw heeft geen overtuigende gronden aangevoerd waarom toevertrouwing van [minderjarige] aan haar spoedeisend is. Daar komt bij dat de door de vrouw aangevoerde aantijgingen aan het adres van de man voornamelijk zien op haarzelf en niet zozeer op [minderjarige] . De vrouw heeft deze aantijgingen ook niet, dan wel onvoldoende, onderbouwt. Zo ook niet haar stelling dat het nu niet goed zou gaan met [minderjarige] . Gelet hierop zal de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot toevertrouwing van [minderjarige] aan haar.
Voorlopige zorgregeling
De man heeft zelfstandig een voorlopige zorgregeling verzocht, omdat er geen enkele reden is om [minderjarige] bij de man weg te houden en al het contact te verbreken. De rechtbank is van oordeel dat het totstandkomen van een zorgregeling tussen de man en [minderjarige] wel spoedeisend is, gelet op de zeer jonge leeftijd van [minderjarige] en het feit dat de man een hechtingsfiguur is voor [minderjarige] en hij hem al een aantal weken niet heeft gezien. Op de zitting zijn partijen een voorlopige zorgregeling overeengekomen, op basis waarvan [minderjarige] en de man contact met elkaar hebben gedurende één weekend per twee weken van vrijdag [tijd] uur tot zondag [tijd] uur, in Nederland, met de overdrachten van [minderjarige] in het bijzijn van een derde (niet zijnde de vrouw of oma (mz)) op Schiphol, met ingang van vrijdag 2 september 2022. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen, nu niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich hiertegen verzet. De man heeft hierbij op de zitting benadrukt dat dit niet betekent dat hij instemt met het verblijf van [minderjarige] in Nederland. Hij wil enkel [minderjarige] graag op korte termijn weer zien.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat partijen zijn verwezen voor crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, om te proberen tot een minnelijke regeling te komen. Zoals op de zitting is besproken, zullen de advocaten van partijen contact opnemen met dit mediationbureau, nadat de rechtbank het mediationbureau tijdens de schorsing van de zitting reeds op de hoogte heeft gebracht. De advocaten zullen hierbij ook gebruik maken van het door partijen op de zitting ingevulde mediationformulier.

Beslissing

De rechtbank:
* verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toevertrouwing van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] (Frankrijk), aan haar;
* bepaalt dat de man voorlopig gerechtigd is om [minderjarige] bij zich te hebben éénmaal per twee weken van vrijdag [tijd] uur tot zondag [tijd] uur in Nederland, met de overdrachten van [minderjarige] in het bijzijn van een derde (niet zijnde de vrouw of oma (mz)) op [plaats] , met ingang van vrijdag 2 september 2022;
* verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
* wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S.F. de Nijs, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. C.M.D. van Egeraat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2022.