ECLI:NL:RBDHA:2022:1014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
09/842300-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor twee pogingen tot woningoverval in vereniging

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij twee pogingen tot woningoverval. De verdachte, geboren in Haarlem en op dat moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Lelystad, werd beschuldigd van het plegen van deze overvallen in vereniging met anderen. De eerste poging vond plaats op 22 april 2020 in De Westereen, Friesland, en de tweede op 4 mei 2020 aan de Paviljoensgracht in Den Haag. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden tussen augustus 2020 en februari 2022, werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder getuigenverklaringen en DNA-analyses. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij hij geweld en bedreiging met geweld gebruikte om de slachtoffers te dwingen tot afgifte van geld en goederen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die psychisch en fysiek letsel hadden opgelopen. De rechtbank wees ook schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van de overvallen ondervonden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/842300-20 en 09/837308-20 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 15 februari 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Haarlem,
[adres 1] te Zandvoort,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Lelystad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 18 augustus 2020, 3 november 2020, 11 januari 2021, 23 maart 2021, 1 juni 2021, 19 augustus 2021, 9 november 2021 (alle pro forma) en 1 februari 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. N.W.A. Dekens naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 1 februari 2022 - ten laste gelegd dat:
t.a.v. parketnummer 09/842300-20 (dagvaarding I; Haagse poging tot overval):
hij op of omstreeks 4 mei 2020 te Den Haag, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen van hun gading,
in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn
mededader(s), althans alleen:
- zich naar de woning (gelegen aan de [adres] aldaar) van
voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben
begeven, en/of
- ( nadat voornoemde [slachtoffer 2] de deur open had gedaan) met een vuurwapen
en/of in een Post NL jas en/of met een hamer in zijn/hun bezit die woning
wilde binnendringen, en/of
- ( vervolgens) in een worsteling is/zijn geraakt met die [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] met een hamer op het hoofd heeft/hebben
geslagen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] met een hamer op het hoofd heeft/hebben
geslagen en/of
- ( vervolgens) met dat vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben
geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 4 mei 2020 te Den Haag, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of
goederen van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen
voorafgaan en/of te doen vergezellen en / of te doen volgen van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ,
te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk
te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of (een) aan
andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging
met geweld bestond uit het:
- zich naar de woning (gelegen aan de [adres] aldaar) van
voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te begeven, en/of
- ( nadat voornoemde [slachtoffer 2] de deur open had gedaan) met een vuurwapen
en/of in een Post NL jas en/of met een hamer in zijn/hun bezit die woning
binnen te willen dringen, en/of
- ( vervolgens) in een worsteling te geraken met die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 3] en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] met een hamer op het hoofd te slaan
en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] met een hamer op het hoofd te slaan en/of
- ( vervolgens) met dat vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 1] te schieten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. parketnummer 09/837308-20 (dagvaarding II; Friese poging tot overval):
hij op of omstreeks 22 april 2020 te De Westereen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan
de [adres 2] ) heeft weggenomen twee jurken, een oplader, een laken en/of Nivea crème, in elk geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd
voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld
tegen voornoemde [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor
te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad
aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de
vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s)
- zich naar de woning (gelegen aan de [adres 2] aldaar) van voornoemde
[slachtoffer 4] te begeven en/of
- met kracht de (voor)deur van die [slachtoffer 4] open te duwen, waardoor die [slachtoffer 4]
ten val is gekomen en/of
- terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, haar meermalen, althans eenmaal, tegen
het gezicht en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen en/of
- die [slachtoffer 4] met een koord en/of tape haar handen/polsen en/of armen vast te
binden en/of
- tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat zij zich rustig moest houden, anders zouden
zij haar voor de bek slaan en/of
- die [slachtoffer 4] tegen de grond te drukken en om de pincode van haar/een kluis te
vragen en/of daarbij te dreigen dat als zij de pincode niet zou afgeven, men
haar opnieuw zou ontvoeren, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking
en/of
met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van twee jurken, een oplader, een
laken en/of Nivea crème, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond
dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- zich naar de woning (gelegen aan de [adres 2] aldaar) van voornoemde
[slachtoffer 4] te begeven en/of
- met kracht de (voor)deur van die [slachtoffer 4] open te duwen, waardoor die [slachtoffer 4]
ten val is gekomen en/of
- terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, haar meermalen, althans eenmaal, tegen
het gezicht en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen en/of
- die [slachtoffer 4] met een koord en/of tape haar handen/polsen en/of armen vast te
binden en/of
- tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat zij zich rustig moest houden, anders zouden
zij haar voor de bek slaan en/of
- die [slachtoffer 4] tegen de grond te drukken en om de pincode van haar/een kluis te
vragen en/of daarbij te dreigen dat als zij de pincode niet zou afgeven, men
haar opnieuw zou ontvoeren, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2020 te De Westereen, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan
de [adres 2] ) weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die
voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te
doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 4]
, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te
maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s)
- zich naar de woning (gelegen aan de [adres 2] aldaar) van voornoemde
[slachtoffer 4] heeft begeven en/of
- met kracht de (voor)deur van die [slachtoffer 4] heeft open geduwd, waardoor die
[slachtoffer 4] ten val is gekomen en/of
- terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, haar meermalen, althans eenmaal, tegen
het gezicht en/of het lichaam heeft geslagen en/of heeft geschopt en/of
- die [slachtoffer 4] met een koord en/of tape haar handen/polsen en/of armen heeft
vastgebonden en/of
- tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd dat zij zich rustig moest houden, anders
zouden zij haar voor de bek slaan en/of
- die [slachtoffer 4] tegen de grond heeft gedrukt en om de pincode van haar/een kluis
te vragen en/of daarbij te dreigen dat als zij de pincode niet zou afgeven,
men haar opnieuw zou ontvoeren, althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking
en/of
met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of goederen van hun
gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
voornoemde [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- zich naar de woning (gelegen aan de [adres 2] aldaar) van voornoemde
[slachtoffer 4] heeft begeven en/of
- met kracht de (voor)deur van die [slachtoffer 4] heeft open geduwd, waardoor die
[slachtoffer 4] ten val is gekomen en/of
- terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, haar meermalen, althans eenmaal, tegen
het gezicht en/of het lichaam heeft geslagen en/of heeft geschopt en/of
- die [slachtoffer 4] met een koord en/of tape haar handen/polsen en/of armen heeft
vastgebonden en/of
- tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd dat zij zich rustig moest houden, anders
zouden zij haar voor de bek slaan en/of
- die [slachtoffer 4] tegen de grond heeft gedrukt en om de pincode van haar/een kluis
te vragen en/of daarbij te dreigen dat als zij de pincode niet zou afgeven,
men haar opnieuw zou ontvoeren, althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking;
zijnde de uitvoering van dat/die voorgenomen misdrij(f)(ven) niet voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 4 mei 2020 omstreeks 08:16 uur, zijn twee jonge mannen de woning van de familie [van de slachtoffers] aan de [adres] te Den Haag binnengedrongen. Één van de jongens had een vuurwapen bij zich; de ander, gekleed in een jas van PostNL, een hamer. In de woning ontstond meteen een confrontatie tussen de twee jongens en enkele leden van de [familie] . Daarbij heeft een kogel uit het vuurwapen het been van [slachtoffer 1] geraakt. Hij en zijn moeder zijn ook met de hamer op het hoofd geraakt. De twee jongens hebben omstreeks 08:19 uur de woning verlaten en zijn rennend de straat opgegaan. Ze zijn in een auto gestapt die is weggereden. Bij vonnis van 15 juni 2021 [1] heeft de rechtbank [medeverdachte] ) onder meer veroordeeld voor - kort gezegd - medeplegen van een poging tot de Haagse woningoverval. Hij was de jongen in de Post NL-jas met de hamer. De verdachte heeft bekend de andere jongen met het vuurwapen te zijn geweest.
Bijna twee weken eerder, op 22 april 2020, werd aangifte gedaan van een (poging tot) woningoverval door mevrouw [slachtoffer 4] (hierna ook: [slachtoffer 4] ) wonende aan de [adres 2] te De Westereen, Friesland. Één van de jongens zou de handen van [slachtoffer 4] vast hebben gebonden met een koord en zwart duct-tape. Op de tape die om haar handen zat is een DNA-spoor aangetroffen dat matcht met het DNA van de verdachte. De verdachte heeft ontkend iets met deze (poging tot) woningoverval te maken te hebben gehad.
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of de verdachte bij deze feiten betrokken is geweest.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding II primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I en bij dagvaarding II subsidiair ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding II primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het bij dagvaarding I ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke standpunten van de verdediging wordt - voor zover relevant - hierna ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [2]
3.4.1
Dagvaarding I – de Haagse poging tot overval
De rechtbank zal voor het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 1] , opgemaakt op 4 mei 2020, p. 285 -294;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , opgemaakt op 4 mei 2020,
p. 299 - 303;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , opgemaakt op 4 mei 2020,
p. 309 - 311;
- de bekennende verklaring van de [verdachte] , afgelegd op de terechtzitting van deze rechtbank van 1 februari 2022.
3.4.2
Dagvaarding II – de Friese (poging tot) overval
3.4.2.1 Vormverzuim
In de onderhavige zaak zijn de historische telecommunicatiegegevens van de verdachte opgevraagd over de periode 5 november 2019 tot en met 5 mei 2020.
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar het Prokuratuurarrest (HvJ EU, C-746/18), bepleit dat de bewijsmiddelen die zien op de historische verkeersgegevens met betrekking tot de telecom van de verdachte dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat het opvragen van de historische gegevens onrechtmatig is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw aangevoerd dat in de onderhavige zaak de vereiste machtiging van de rechter-commissaris ontbreekt en dat gelet daarop die gegevens in strijd met het Unierecht zijn verkregen. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. De officier van justitie heeft een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte verkregen over een periode van meerdere maanden. Hiermee is het recht op privacy geschonden en heeft de verdachte nadeel ondervonden, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank, indien en voor zover vastgesteld wordt dat sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte, kan volstaan met de constatering van dit vormverzuim.
De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest Prokuratuur onder meer volgt dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot de in dat arrest bedoelde communicatiegegevens slechts is toegestaan in het kader van procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en procedures ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. Niet ter discussie staat dat in deze zaak van een dergelijke procedure sprake is omdat de ten laste gelegde (poging) woningoverval een “serious crime” betreft.
Gelet op het arrest Prokuratuur is de rechtbank van oordeel dat de in het onderhavige onderzoek opgevraagde zendmastgegevens – hoewel deze zijn opgevraagd in overeenstemming met de ook destijds geldende voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering – achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande onafhankelijke toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
De vraag is welk rechtsgevolg verbonden moet worden aan die conclusie. Het verzuim levert een schending op van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De verdediging heeft echter niet duidelijk gemaakt welk concreet nadeel de verdachte hierdoor heeft geleden, anders dan de verdenking van betrokkenheid bij strafbare feiten. Om die reden zal de rechtbank volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim.
3.4.2.2 Bewijsmiddelen
Aangifte
[slachtoffer 4] heeft op 22 april 2020 om 10.38 uur aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij de ochtend van 22 april 2020 omstreeks 08.00 uur in haar woning aan de [adres 2] in De Westereen, Friesland, was toen zij hard gebonk hoorde op het raam van de woonkamer. Zij zag twee onbekende mannen met een Marokkaans uiterlijk voor haar deur staan. De mannen zeiden dat zij een aangetekende brief hadden voor [slachtoffer 4] en dat zij de ramen in zouden slaan als zij niet open zou doen. [slachtoffer 4] opende de deur op een kier, waarop de mannen met kracht tegen de deur duwden. Hierdoor viel [slachtoffer 4] achterover in de gang. Zij zag dat de mannen haar woning binnendrongen. Een van de mannen schopte [slachtoffer 4] tegen haar lichaam en haar gezicht. Deze man droeg een pet, had een snor en droeg een blauw trainingsjasje. Hij was ongeveer 20 tot 30 jaar oud. De tweede man was ongeveer even oud als de eerste, had kort zwart haar en droeg een zwart trainingspak. De eerste man heeft [slachtoffer 4] aan haar handen vastgebonden. Zij werd eerst met een wit koord vastgebonden en daarna werd er tape om haar handen gedaan. Ondertussen werd tegen haar gezegd dat zij zich rustig moest houden anders zouden ze haar voor de bek slaan. [slachtoffer 4] werd tegen de grond gedrukt en de eerste man vroeg haar om de code van de kluis. Men dreigde haar opnieuw te ontvoeren als zij de code niet zou geven. De tweede man heeft geprobeerd de kluis te openen, maar dit lukte niet. [3]
112-melding
Op 22 april 2020 is er een 112-melding gemaakt van een woningoverval aan de [adres 2] in De Westereen. De melder gaf aan dat hij met het slachtoffer contact had via de webcam toen ineens twee mannen de woning in kwamen. Deze zouden het slachtoffer hebben overvallen en haar handen bij elkaar gebonden hebben met tape. De melder gaf aan dat hij één jongen had gezien: tussen blank en licht getint in, een beetje Marokkaans-achtig, tenger, ongeveer 1.75 m. Hij schatte de jongen op 17 à 18 jaar. De jongen droeg een petje en een lichtblauw trainingsjack. Deze jongen rende de kamer in, hield de bench van de hond dicht en begon te graaien in de persoonlijke spullen van het slachtoffer die daar bovenop lagen. Ondertussen hoorde de melder dat er tape uitgerold werd. Toen de melder zei: “Hé joh, wat doe je daar joh”, rende de jongen terug en daarna zijn ze weggegaan”. [4]
[slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] (hierna samen: [slachtoffers] ) hebben de 112-melding gedaan. [5]
Onderzoek DNA op tape
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft DNA-onderzoek uitgevoerd aan de bemonstering van ‘een origineel uiteinde’ van een strook tape. Het uit de bemonstering verkregen DNA-profiel is vergeleken met de in de Nederlandse DNA-databank aanwezige DNA-profielen. Bij de vergelijking van de bemonstering van de tape is gebleken dat het DNA afkomstig kan zijn van minimaal twee personen, te weten het slachtoffer [slachtoffer 4] en van [verdachte] (de verdachte). Blijkens het rapport is het, ongeacht of er twee of drie personen DNA hebben bijgedragen, meer dan l miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 4] , [verdachte] en geen of één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 4] en één of twee willekeurige onbekende personen [6]
Onderzoek telefoon verdachte
De verdachte bleek ten tijde van het onderzoek reeds als verdachte aangemerkt in het Haagse onderzoek naar de woningoverval aan de [adres] op 4 mei 2020 (rechtbank: dagvaarding I). In dat onderzoek waren de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van de verdachte reeds gevorderd bij de telecomprovider. Uit onderzoek naar deze verkeersgegevens bleek dat de verdachte gebruikmaakte van [telefoonnummer 3] . [7] Dit nummer zat in de telefoon die bij zijn aanhouding bij hem is aangetroffen en er stond een foto van de verdachte op deze telefoon. [8] De vader van de verdachte heeft tijdens de doorzoeking op 8 mei 2020 in de woning van de ouders van de verdachte te Zandvoort dit telefoonnummer opgegeven als het nummer van zijn zoon [verdachte] . [9] Dit telefoonnummer stond ook in de telefoon van de vader van de verdachte opgeslagen als een contactpersoon genaamd [verdachte] ’. [10]
Dit nummer maakte op 22 april 2020 tussen 05.52 uur en 08.18 uur een geografische verplaatsing vanaf Zandvoort naar De Westereen te Friesland. Ten tijde van de overval, op 22 april 2020 om 08.18 uur, had dit nummer telefonisch contact met [telefoonnummer 1] , dat volgens het Openbaar Ministerie in gebruik was bij [medeverdachte] . Het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] maakte ten tijde van de overval gebruik van een cell-id die dekking gaf op de plaats delict. Direct na de overval, tussen 8.30 uur en 10.38 uur maakte dit nummer een geografische verplaatsing vanaf De Westereen terug naar Zandvoort. Uit de historische verkeersgegevens blijkt verder dat niet vaker gebruik werd gemaakt van cell-id’s in de omgeving van de plaats delict. [11]
3.4.2.3 Het oordeel van de rechtbank
Aangifte
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 4] in verschillende verklaringen op onderdelen wisselend heeft verklaard. Zo heeft zij in haar aangifte op 22 april 2020 vermeld dat ‘men’ volgens haar niets uit haar woning had weggenomen. Op 7 mei 2020 heeft [slachtoffer 4] echter bij de politie verklaard dat zij sinds de overval de in de tenlastelegging genoemde goederen mist. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 4] hierover gezegd dat zij heeft gezien dat deze spullen door de twee mannen waren meegenomen. Deze tegenstrijdigheden maken dat de rechtbank behoedzaam zal omgaan met haar verklaring en deze alleen voor het bewijs zal gebruiken voor zover deze door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Dit komt er in de kern op neer dat de rechtbank uitgaat van de aangifte van [slachtoffer 4] , aangezien die in belangrijke mate wordt ondersteund door de 112-melding van [slachtoffers] .
Telefoongegevens
Ter terechtzitting van 1 februari 2022 heeft de verdachte verklaard dat de mobiele telefoon met het nummer [telefoonnummer 3] door meerdere mensen werd gebruikt en dat hij deze alleen in de periode van 3 mei 2020 tot en met 8 mei 2020 in zijn bezit heeft gehad en niet op
22 april 2020.
De rechtbank stelt op basis van voorgaande bewijsmiddelen evenwel vast dat de telefoon met het nummer wel degelijk ten tijde van belang in gebruik was bij de verdachte. Immers, de telefoon met dit telefoonnummer werd niet alleen bij zijn aanhouding bij de verdachte aangetroffen, maar er stond ook een foto van de verdachte op en was dit telefoonnummer volgens de vader van de verdachte het telefoonnummer van zijn zoon en stond dit nummer ook zo in diens telefoon. Dit alles wijst op het gebruik van de verdachte van deze telefoon en niet op een telefoon die van hand tot hand gaat. De rechtbank schuift de summiere verklaring van de verdachte dan ook als ongeloofwaardig terzijde. De verdachte heeft dit bovendien pas na ruim anderhalf jaar verklaard en zijn verklaring wordt ook op geen enkele wijze ondersteund door andere feiten en omstandigheden.
De rechtbank stelt voorts vast dat de telefoon van de verdachte op 22 april 2020 ten tijde van de overval een zendmast aanstraalde op de plaats delict in De Westereen. Dit geldt ook voor de telefoon van [medeverdachte] , die een bekende was van de verdachte en waarmee hij de latere Haagse poging tot woningoverval heeft gepleegd.
DNA-spoor
Op een uiteinde van een strook duct tape dat is gebruikt om de handen van [slachtoffer 4] vast te binden, is een DNA-spoor gevonden waarvan het DNA-mengprofiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Op zichzelf levert dat in dit geval nog geen evident daderspoor op. Het betreft immers een verplaatsbaar object en onduidelijk is welk uiteinde is bemonsterd.
De verdachte heeft zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting van
1 februari 2022 heeft hij verklaard dat zijn DNA op de tape terecht kan zijn gekomen omdat hij scooters spuit en daarbij tape gebruikt om delen van scooters af te plakken, of dat iemand zijn handschoenen kan hebben gebruikt. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het DNA van de verdachte op een ander, eerder, moment op die tape terecht kan zijn gekomen en dat die rol tape door een ander is meegevoerd naar de woning van [slachtoffer 4] .
De rechtbank is van oordeel dat het alternatieve scenario, zoals dit na ruim anderhalf jaar is geschetst door de verdachte, onvoldoende concreet en verifieerbaar is. Het is dus niet direct aannemelijk geworden dat het DNA van de verdachte op een van de door hem geschetste manieren op de tape terecht is gekomen. Verder is de rol tape blijkens de 112-melding ter plekke - dus ín de woning van [slachtoffer 4] - afgerold. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verdachte niet alleen met zijn DNA, maar ook met zijn telefoon duidelijk gelinkt kan worden aan de plaats delict. Deze omstandigheden tezamen, alsook het gegeven dat het telefoonnummer van een bekende van de verdachte toen en daar ter plekke was, maken het aangetroffen DNA-spoor tot een daderspoor.
Signalement
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd past de verdachte voorts wel degelijk in de signalementen die door [slachtoffer 4] en de melder zijn opgegeven. Het betreft weliswaar geen één op één gelijkenis, maar dat hoeft ook niet. De melder en aangeefster hebben een signalement opgegeven terwijl sprake was van een turbulente, voor aangeefster zelfs bijzonder beangstigende, situatie.
Conclusie
Gelet op al het vorengaande - in onderlinge samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte één van de daders is geweest van de Friese (poging tot) woningoverval.
3.4.2.4 Eindconclusies
Zoals hierboven reeds is overwogen gaat de rechtbank uit van de eerste verklaring van [slachtoffer 4] , afgelegd op 22 april 2022, waarin zij verklaart dat er niets uit haar woning is weggenomen. Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank dan ook niet bewezen dat er bij de overval goederen zijn weggenomen en acht daarmee het bij dagvaarding II primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de bij dagvaarding II subsidiair ten laste gelegde poging tot woningoverval op 22 april 2020 in De Westereen in Friesland heeft begaan. De werkwijze duidt op een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
t.a.v. parketnummer 09/842300-20 (dagvaarding I):
hij op 4 mei 2020 te Den Haag, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededader:
- zich naar de woning (gelegen aan de [adres] aldaar) van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben begeven, en
- ( nadat voornoemde [slachtoffer 2] de deur open had gedaan) met een vuurwapen en in een Post NL jas en met een hamer in hun bezit die woning zijn
binnengedrongen, en
- ( vervolgens) in een worsteling zijn geraakt met die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] met een hamer op het hoofd hebben geslagen en
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] met een hamer op het hoofd hebben geslagen en
- ( vervolgens) met dat vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 1] hebben geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op 4 mei 2020 te Den Haag, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen
voorafgaan en te doen vergezellen en te doen volgen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of een andere deelnemer van dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en/of bedreiging met geweld bestond uit het:
- zich naar de woning (gelegen aan de [adres] aldaar) van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te begeven, en
- ( nadat voornoemde [slachtoffer 2] de deur open had gedaan) met een vuurwapen en in een Post NL jas en met een hamer in hun bezit die woning
binnen te dringen, en
- ( vervolgens) in een worsteling te geraken met die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] met een hamer op het hoofd te slaan en
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] met een hamer op het hoofd te slaan en
- ( vervolgens) met dat vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 1] te schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. parketnummer 09/837308-20 (dagvaarding II):
hij op 22 april 2020 te De Westereen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ) weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , en daarbij die
voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 4] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of een andere deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en zijn mededader
- zich naar de woning (gelegen aan de [adres 2] aldaar) van voornoemde [slachtoffer 4]
hebbenbegeven en
- met kracht de (voor)deur van die [slachtoffer 4]
hebbenopen geduwd, waardoor die [slachtoffer 4] ten val is gekomen en
- terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, haar tegen het gezicht en het lichaam
hebbengeschopt en
- die [slachtoffer 4] met een koord en/of tape haar handen/polsen en/of armen
hebbenvastgebonden en
- tegen die [slachtoffer 4]
hebbengezegd dat zij zich rustig moest houden, anders zouden zij haar voor de bek slaan en
- die [slachtoffer 4] tegen de grond
hebbengedrukt en om de pincode van haar kluis te vragen en/ of daarbij te dreigen dat als zij de pincode niet zou afgeven, men haar opnieuw zou ontvoeren, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
en/of
met het oogmerk om zich en/of
eenander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of goederen van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- zich naar de woning (gelegen aan de [adres 2] aldaar) van voornoemde [slachtoffer 4]
hebbenbegeven en
- met kracht de (voor)deur van die [slachtoffer 4]
hebbenopen geduwd, waardoor die [slachtoffer 4] ten val is gekomen en
- terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, haar meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/ of het lichaam
hebbengeschopt en
- die [slachtoffer 4] met een koord en/of tape haar handen/polsen en/of armen
hebbenvastgebonden en/of
- tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd dat zij zich rustig moest houden, anders zouden zij haar voor de bek slaan en
- die [slachtoffer 4] tegen de grond
hebbengedrukt en om de pincode van haar kluis te vragen en/of daarbij te dreigen dat als zij de pincode niet zou afgeven, men haar opnieuw zou ontvoeren, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen misdrij(f)ven niet
isvoltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft verzocht een groot deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, maar de raadsvrouw heeft verzocht de verdachte gewoon af te straffen en een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan twee pogingen tot woningoverval. Het gaat om schokkende feiten die hij op nog jonge leeftijd heeft gepleegd.
In Friesland heeft de verdachte samen met een ander een kwetsbare vrouw overvallen in haar woning. De verdachte en zijn mededader zijn ’s-ochtends vroeg de woning van het slachtoffer binnengedrongen, hebben het slachtoffer geschopt terwijl zij op de grond lag en hebben haar handen vast getapet. Onder bedreiging met geweld hebben zij geprobeerd de pincode van de kluis van het slachtoffer te krijgen. De verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer aangevallen in haar eigen woning, de plek waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen.
Uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer sinds de overval slecht slaapt, herbelevingen heeft van de overval en last heeft van angsten. Het slachtoffer leeft elke dag met angst en is bang dat de daders terug komen. Dit feit vond plaats in een klein dorp met weinig inwoners. Ook voor hen moet deze brute daad een schokkende gebeurtenis zijn geweest.
Nog geen twee weken later heeft de verdachte in Den Haag samen met een ander in de vroege ochtend een familie in de woning van hun (over)grootmoeder overvallen.
De verdachte en zijn mededader zijn hierbij calculerend te werk gegaan en hebben een woning uitgekozen waarvan het vermoeden bestond dat er geld te halen viel. Hij heeft zich in de vroege ochtend naar de woning begeven samen met de mededader, die een PostNL jas aan had teneinde zich ervan te verzekeren de woning binnen te komen. De verdachte had een vuurwapen bij zich en zijn mededader was in het bezit van een hamer. Nadat de moeder des huizes nietsvermoedend de deur opendeed om naar haar werk te gaan, is de verdachte met zijn mededader het huis binnengedrongen, alwaar zich op dat moment ook de zoon en dochter des huizes bevonden die nog lagen te slapen, alsmede hun overgrootmoeder. In de gang werd met een hamer in de richting van overgrootmoeder gezwaaid en ontstond een worsteling met moeder die daarbij met een hamer op haar hoofd is geslagen. De zoon en dochter des huizes kwamen vervolgens op het geschreeuw af en de zoon des huizes is uiteindelijk in zijn been geschoten en met een hamer op zijn hoofd geslagen waarna de verdachte en zijn mededader de woning ontvluchtten, het gezin in grote ontreddering en paniek achterlatend.
Uit de toelichting bij hun vorderingen benadeelde partij blijkt dat het feit zeer ingrijpend is geweest voor de slachtoffers en tot op de dag van vandaag grote gevolgen voor hun heeft. Ook tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak waren de emoties voelbaar. De slachtoffers zijn overvallen in hun woning, waar zij veilig moeten kunnen zijn. De moeder heeft als gevolg van de overval zowel geestelijk als lichamelijk letsel opgelopen. Zij heeft verklaard dat zij meerdere maanden niet heeft kunnen werken en veel pijn ondervindt. De zoon, die lag te slapen toen de overvallers de woning binnendrongen, heeft een schotwond in zijn been opgelopen en een klap met een hamer op zijn hoofd gekregen. Hij heeft veel last van fysieke en psychische klachten en is gediagnosticeerd met een posttraumatische stress stoornis. De dochter heeft moeten aanschouwen hoe er geweld werd gepleegd tegen haar familieleden in hun eigen woning. Zij heeft continu last van flashbacks. De overgrootmoeder tenslotte is sinds de overval psychisch niet meer de oude en herbeleeft het incident nog dagelijks.
De rechtbank is zich ervan bewust dat de gebeurtenissen een enorme impact op de slachtoffers moeten hebben gehad. De ervaring leert voorts dat slachtoffers van een woningoverval, ook als er uiteindelijk geen spullen zijn weggenomen, nog lange tijd gevoelens van angst houden en daarvan veel hinder ondervinden in hun dagelijks leven. De verdachte heeft door zijn handelswijze de belangen van de slachtoffers op grove wijze ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen behoefte aan snel financieel gewin, hetgeen de rechtbank hem zwaar aanrekent.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 januari 2022, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld wegens diefstal in vereniging met geweld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (PBC), van 11 oktober 2021. De verdachte heeft wisselend meegewerkt aan het onderzoek en zijn medewerking geweigerd aan testpsychologisch/-psychiatrisch onderzoek. Daarom is het onderzoek beperkt geweest. Het PBC concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor een psychiatrische stoornis bij de verdachte. De rapporteurs zien in de persoonlijkheid van de verdachte wel duidelijk antisociale trekken. Er is sprake van een beperkte gewetensfunctie, beperkt ontwikkelde empathische vermogens en de verdachte is beperkt in staat zich in te leven in een ander. Er zijn aanwijzingen voor beperkingen in de intellectuele capaciteiten en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Of dit reeds is geconsolideerd tot een persoonlijkheidsstoornis of dat de verdachte zich nog verder in positieve zin zal/kan ontwikkelen kan door beperkingen van het onderzoek onvoldoende worden vastgesteld. Het is voorts niet mogelijk een uitspraak te doen over de mate van toerekenbaarheid. Er kan ook geen oordeel gegeven worden over het recidiverisico. Voor toepassing van het jeugdstrafrecht zijn te weinig argumenten om dit te adviseren. Over een eventuele behandeling kan het PBC geen uitspraken doen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 5 november 2021. De reclassering ziet financiële motieven en de invloed van een negatief sociaal netwerk als belangrijke delictgerelateerde factoren. Het gebrek aan stabiliteit in werk en inkomen hebben daaraan niet positief bijgedragen. De reclassering ziet een delictpatroon. Eerdere (verplichte) hulptrajecten hebben weinig effect gesorteerd door de destijds lage responsiviteit van de verdachte. Risicomanagement met een intensief begeleidingskader acht de reclassering noodzakelijk en geïndiceerd. Mislukking wordt niet uitgesloten. De reclassering ziet een gemiddeld tot hoog recidiverisico en schat het risico op letselschade in als hoog. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Volwassenenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van de bewezen verklaarde feiten 20 jaar oud. De rechtbank ziet, gezien ook bovenstaande rapporten, in de persoon van de verdachte en gelet op de ernst van de feiten geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank zal aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft gezeten. Die straf is lager dan door de officier van justitie gevorderd omdat de rechtbank de jeugdige leeftijd van de verdachte strafverlagend acht en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meer in het voordeel van de verdachte meeweegt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vorderingen
Ten aanzien van dagvaarding I
[slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 7] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces. Zij hebben allen een vordering tot schadevergoeding ingediend, die als volgt zijn opgebouwd.
- [slachtoffer 2] heeft € 50.395,55 gevorderd als materiële schade en € 7.500,00 als immateriële schade.
- [slachtoffer 1] heeft € 7.500,00 gevorderd als immateriële schade.
- [slachtoffer 3] heeft € 3.000,00 gevorderd als immateriële schade.
- [slachtoffer 7] heeft € 5.000,00 gevorderd als immateriële schade.
De benadeelde partijen hebben verzocht de gevorderde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Als proceskostenvergoeding is gevorderd € 2.000,00 exclusief 21% BTW. Gezien de samenhang van de zaken is verzocht één bedrag in alle vier de zaken toe te wijzen.
Ten aanzien van dagvaarding II
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 2.223,92, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 223,92 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van dagvaarding I
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de materiële schade gevorderd door [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 5.727,33 (de post ‘NCOI opleidingen’) en voor het meerdere daarvan tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij. Verder heeft de officier van justitie geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de immateriële schade gevorderd voor alle benadeelde partijen tot een bedrag van € 2.000,00 elk, met hoofdelijkheid, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de verzochte proceskostenvergoeding heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toepassing van liquidatietarief IV.
Ten aanzien van dagvaarding II
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] tot een bedrag van € 2.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van dagvaarding I
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de door [slachtoffer 2] gevorderde materiële schade, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en bij de burgerlijke rechter moet worden aangebracht.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht de vorderingen te matigen en per persoon een bedrag van € 2.000,00 toe te kennen, net als bij de reeds veroordeelde medeplegers in deze zaak. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende is onderbouwd waarom de vorderingen zoals die nu zijn ingediend tot hogere bedragen zouden moeten leiden.
Ten aanzien van dagvaarding II
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] af te wijzen omdat zij vrijspraak heeft bepleit.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde € 2.000,00 voor de immateriële schade kan worden toegewezen. De raadsvrouw heeft verzocht de vordering voor het overige af te wijzen omdat geen goederen zijn weggenomen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van dagvaarding I
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de materiële schade voor zover deze niet gaat over de post ‘NCOI opleidingen’, de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De gestelde materiële schade is namelijk geleden door een rechtspersoon, te weten [benadeelde partij] Hoewel [slachtoffer 2] bestuurder en enig aandeelhouder is van deze rechtspersoon, is niet gebleken dat zij zelf
persoonlijkrechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘NCOI opleidingen’, de benadeelde partij [slachtoffer 2] eveneens niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Uit die post blijkt namelijk slechts dat er een betalingsregeling met NCOI is afgesproken. Op geen enkele wijze is echter duidelijk geworden wat de reden daarvoor is. Het alsnog bieden van de gelegenheid om die duidelijkheid te verschaffen zou het strafgeding onevenredig belasten. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering dus enkel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door het bij dagvaarding I bewezen verklaarde feit. De rechtbank constateert dat op de zitting van
1 februari 2022 hogere bedragen zijn gevorderd dan op de eerdere (pro forma) zitting van
9 november 2021. De rechtbank ziet niet in wat er sinds die datum is veranderd in de omstandigheden van de benadeelde partijen. Dit is ook niet onderbouwd. Gelet op wat namens de benadeelde partijen ter toelichting op hun vorderingen is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.000,00 voor iedere benadeelde partij. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 4 mei 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vorderingen gedeeltelijk worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. Nu de gevorderde advocaatkosten zijn gefactureerd aan voormelde rechtspersoon [benadeelde partij] begroot de rechtbank de proceskosten van de benadeelde partijen zelf tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Ten aanzien van dagvaarding II
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘inhoud spaarpot’, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop dit deel van de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘reiskosten’, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de benadeelde partij niet is verschenen ter terechtzitting en derhalve geen reis- en parkeerkosten heeft gemaakt.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding II bewezen verklaarde feit. Gelet op wat door of namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het door haar gevorderde bedrag van € 2.000,00.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 april 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt of nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met (een) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover (een van) de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregelen
De verdachte zal voor de bij dagvaarding I en II bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,00 voor iedere benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf:
- 4 mei 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 2] ,
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 7] ;
- 22 april 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 4] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 47, 55, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II met parketnummer 09/837308-20 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer 09/842300-20 en bij dagvaarding II met parketnummer 09/837308-20 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
de eendaadse samenloop van
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en/of
poging tot diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van dagvaarding II:
de eendaadse samenloop van
poging tot diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en/of
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
5(
VIJF)
JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vorderingen van de benadeelde partijen
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk is in de vordering en dat zij de post ‘NCOI Opleidingen’ slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 2.000,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 2.000,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 2.000,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] ;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 7] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 2.000,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 7] ;
wijst de vorderingen tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 7] voor het meerdere af;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk is in de vordering tot materiële schadevergoeding;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 4] integraal toe tot een bedrag van € 2.000,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 april 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 4] ;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 4] begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
schadevergoedingsmaatregelen
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 7] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 april 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 4] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E. Perquin, voorzitter,
mr. S.E. Postema, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2022.

Voetnoten

1.Parketnummers 09/842323-20 en 09/837309-20.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s ten aanzien van
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 20 – 21.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 11 – 12.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 61-62.
6.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 18 september 2020, p. 87 - 90.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1072 (dossier Gonesse).
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 559 (dossier Gonesse)
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 354 (dossier Gonesse).
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 559 (dossier Goneesse).
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1074-1075 (dossier Gonesse).