Overwegingen
1. Verweerder heeft bij beschikking van 26 februari 2021 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als Hoofstraat 41 te Noordwijk (de onroerende zaak), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2020 (de waardepeildatum) naar toestandsdatum 1 januari 2021 voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 1.727.000.
2. Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Eiseres is gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een winkelpand van 1.466 m², bestaande uit een deel op de begane grond van 354 m², een deel op de begane grond van 262 m², een deel op de eerste verdieping van 675 m² en een kantine van 175 m².
4. In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum.
5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
6. Volgens artikel 4, lid 1, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, voor niet-woningen onder meer bepaald door middel van een methode van kapitalisatie van de brutohuur, een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn of door middel van de discounted-cashflow- methode.
7. Verweerder heeft voor de gehele onroerende zaak een kapitalisatiefactor toegepast van 9,6. Voor de onroerende zaak is verweerder uitgegaan van een huurwaarde van
€ 178,21 per m² voor het deel van de winkel op begane grond van 354 m², € 153,80 per m² voor het deel van de winkel op de begane grond van 262 m², € 107,66 voor het deel van de winkel op de eerste verdieping van € 675 m² en € 43,06 voor de kantine van 175 m².Verweerder heeft ter onderbouwing van de toegepaste huurwaarde en kapitalisatiefactor een waarderapport en matrix overgelegd waarin de onroerende zaak wordt vergeleken met winkelpanden aan de [adres] [nummer 2], Hoofstraat [nummer 3] en [adres] [nummer 4] te Noordwijk. Daarin zijn de volgende gegevens vermeld:
[adres] [nummer 2]
[adres] [nummer 3]
[adres] [nummer 4]
Kapitalisatiefactor
10,7
10,7
10,7
Winkel BG (1)
Overige ruimten
Opslag
240 m²
12 m²
34 m²
90 m²
100 m²
40 m²
164 m²
Bouwjaar
1908
1914
1925
Kwaliteit
Onderhoud
Uitstraling
Doelmatigheid
Voorzieningen
3
2
2
3
3
3
3
3
3
3
3
4
3
3
3
Ligging
A1
A1
A1
Gerealiseerde huurprijs
€ 52.500
€ 30.000
Gerealiseerde koopprijs
€ 335.000
Ingangsdatum
1 januari 2020
2 april 2020
1 september 2020
Winkel BG (1)
Overige ruimten
Opslag
€ 200,50 per m²
€ 100,25 per m²
€ 70,18 per m²
€ 265,56 per m²
€ 74,36 per m²
€ 310,50 per m²
€ 113,40 per m²
Een kapitalisatiefactor wordt berekend door gerealiseerde transactieprijzen te delen door de gerealiseerde huurwaarden. In het geval geen transactieprijzen bekend zijn, kan de kapitalisatiefactor ook worden berekend aan de hand van andere marktgegevens, zoals het rendement behaald op staatsleningen. Van het object aan de [adres] [nummer 3] te Noordwijk heeft verweerder geen gerealiseerde huurprijs aangevoerd en van de overige objecten geen gerealiseerde transactieprijzen. Verweerder heeft de kapitalisatiefactoren van zowel de onroerende zaak als de referentieobjecten niet met voor de rechtbank inzichtelijke gegevens onderbouwd. Ook de overige door verweerder gebruikte kengetallen zijn niet nader onderbouwd en niet inzichtelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de waarde van de onroerende zaak niet aannemelijk heeft gemaakt.
8. Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiseres de door haar verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord.
Eiseres heeft ter zitting een waarde van € 999.000 bepleit, maar heeft deze waarde niet nader onderbouwd. Hetzelfde geldt voor eiseres haar stellingen over de gebrekkige onderhoudssituatie, lokale verpaupering/verloedering en andere omgevingsfactoren. Eiseres heeft niet aangegeven – als een en ander al aan de orde zou zijn – welke invloed deze aspecten hebben op de waardebepaling van de onroerende zaak. De rechtbank zal daarom ook aan deze stellingen voorbijgaan.
9. Nu geen van beide partijen er naar het oordeel van de rechtbank in is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum schattenderwijs op € 1.590.000.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond verklaard.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 september 2022.
de griffier is verhinderd
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: