ECLI:NL:RBDHA:2022:10122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 19/3195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure betreffende verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoeker om een voorlopige voorziening in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na het indienen van bezwaar tegen deze afwijzing, heeft de verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat op het bezwaar was beslist.

Echter, na een beslissing op bezwaar op 3 december 2021, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft de verzoeker geen beroep ingesteld. Vervolgens heeft hij het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De voorzieningenrechter overwoog dat de veroordeling in de proceskosten is geregeld in de Awb en dat de verzoeker niet aan de eisen voldeed om in de proceskosten te worden vergoed. De voorzieningenrechter wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de verzoeker zelf het verzoek om een voorlopige voorziening had ingetrokken zonder dat het bestuursorgaan aan het verzoek was tegemoetgekomen. De uitspraak is gedaan op 27 september 2022 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/3195

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J.L. Leijtens).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hij niet zal worden uitgezet voordat op het bezwaar is beslist.
Bij besluit van 3 december 2021 heeft verweerder een beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen het besluit van 3 december 2021 geen beroep ingesteld.
Verzoeker heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft desgegvraagd gereageerd op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:84, vijfde lid, en artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopigevoorzieningenprocedure. Als een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
2. Verzoeker heeft aan het verzoek om een veroordeling in de proceskosten ten grondslag gelegd dat hij ter voorkoming van uitzetting genoodzaakt was om het verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen, met daaraan verbonden kosten. Verweerder heeft zich in zijn reactie van 20 juni 2022 verzet tegen het verzoek om een veroordeling in de proceskosten omdat verzoeker zelf het verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingetrokken zonder dat is gebleken dat verweerder op enige wijze aan dit verzoek is tegemoetgekomen.
3. Met het besluit van 3 december 2021 waarin verweerder het bezwaar ongegrond heeft verklaard en het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten heeft afgewezen, is verweerder niet tegemoetgekomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek strekte immers tot schorsing van de rechtsgevolgen van het primaire besluit en dat is niet wat met het besluit van 3 december 2021 is bereikt.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet aan de eisen van art. 8:75a van de Awb wordt voldaan.
5. Het verzoek om een veroordeling in de proceskosten zal daarom worden afgewezen.
6. Blijkens het geretourneerde ‘Formulier proceskosten’ wenst verzoeker ook een vergoeding van het griffierecht te ontvangen. Gelet op wat hiervoor is overwogen, en nu de gevallen bedoeld in artikel 8:82, vierde lid, van de Awb zich niet voordoen, bestaat daartoe echter geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, op 27 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier Voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.