ECLI:NL:RBDHA:2022:10122
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure betreffende verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoeker om een voorlopige voorziening in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na het indienen van bezwaar tegen deze afwijzing, heeft de verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat op het bezwaar was beslist.
Echter, na een beslissing op bezwaar op 3 december 2021, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft de verzoeker geen beroep ingesteld. Vervolgens heeft hij het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter overwoog dat de veroordeling in de proceskosten is geregeld in de Awb en dat de verzoeker niet aan de eisen voldeed om in de proceskosten te worden vergoed. De voorzieningenrechter wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de verzoeker zelf het verzoek om een voorlopige voorziening had ingetrokken zonder dat het bestuursorgaan aan het verzoek was tegemoetgekomen. De uitspraak is gedaan op 27 september 2022 en is openbaar gemaakt.