ECLI:NL:RBDHA:2022:10114
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening en overdrachtsdatum
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. Dit besluit was genomen op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat de uiterste overdrachtsdatum naar de andere lidstaat snel naderde.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, aangezien het beroep van verzoeker slechts enkele dagen voor de uiterste overdrachtsdatum ter zitting zou worden behandeld. De voorzieningenrechter vond dat het belang van verzoeker om de uitkomst van zijn beroep af te wachten zwaarder woog dan het belang van de staatssecretaris om verzoeker voor de uitspraak al over te dragen. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekende dat het bestreden besluit werd geschorst en verzoeker de behandeling van zijn beroep in Nederland mocht afwachten.
Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten die verzoeker had gemaakt, vastgesteld op € 759,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.