ECLI:NL:RBDHA:2022:10112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.1332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Georgische vreemdeling in het kader van asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Georgische vreemdeling. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 26 januari 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de identiteit en nationaliteit van de eiser vast te stellen en gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 7 februari 2022 was eiser aanwezig, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de maatregel van bewaring heeft gemotiveerd op basis van zware gronden, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser betwistte de motivering van de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was opgelegd, ondanks de argumenten van eiser over zijn psychische gezondheid en de mogelijkheid van een lichter middel.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de medische omstandigheden van eiser in voldoende mate zijn meegewogen en dat de Staatssecretaris niet verplicht was om na te gaan of eiser rechtmatig verblijf had in Frankrijk. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1332
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.H.K. van Middelkoop, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Vinarskaja. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Georgische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1979] .
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen uitdrukkelijk de zware grond 3i betwist.
4. Eiser betwist verder niet zozeer de gronden, maar hij betwist de algehele motivering van de maatregel van bewaring. De maatregel is aan eiser opgelegd omdat de bewaring nodig zou zijn met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, wegens een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De motivering van de maatregel is echter bijna alleen gericht op terugkeer naar het land van herkomst, terwijl van terugkeer in het geval van eiser geen sprake is gezien de lopende asielaanvraag. Dat bij het opleggen van de maatregel van bewaring een referentiekader is gehanteerd dat ziet op terugkeer naar het land van herkomst
blijkt ook uit de vraagstelling tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling van 26 januari 2022. Dit maakt dat de maatregel van bewaring onjuist is gemotiveerd en daarom onrechtmatig is opgelegd, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt het volgende. In artikel 5.1c, eerste lid, van het Vb staat dat een persoon in bewaring mag worden gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel a, als de identiteit of nationaliteit van die persoon met onvoldoende zekerheid bekend is en er ten minste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid van toepassing zijn. Daarnaast staat in artikel 5.1c, tweede lid, van het Vb dat de vreemdeling in bewaring mag worden gesteld op grond van 59b, eerste lid, onderdeel b als de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag door de bewaring verkregen kunnen worden en zich ten minste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb zich voordoen.
6. Volgens vaste rechtspraak3 kan verweerder met betrekking tot de zware gronden van de maatregel van bewaring volstaan met de toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de gronden blijkt. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De feitelijke juistheid van deze zware gronden is niet betwist door eiser. Deze gronden hebben ook geen betrekking op eventuele terugkeer naar eisers land van herkomst, waardoor ook niet in valt te zien waarom deze niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd konden worden. Verder heeft verweerder ook voldoende gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring noodzakelijk was met het oog
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
het vaststellen van de identiteit of nationaliteit van eiser en ook waarom de bewaring noodzakelijk was met het oog op verkrijgen van gegevens die voor de behandeling van de asielaanvraag noodzakelijk zijn. Het risico bestaat immers dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat de benodigde gegevens niet kunnen worden verkregen. Verweerder wijst er ook specifiek op dat eiser niet in staat was enig document ter staving van zijn gestelde identiteit en nationaliteit over te leggen, zijn identiteit of nationaliteit is daarom met onvoldoende zekerheid bekend.
7. De zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze kunnen de maatregel van bewaring al dragen en zijn op de juiste manier gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt daarom niet en het geschilpunt over de zware grond 3i wordt daarom niet besproken.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft stukken overgelegd uit Zwitserland ten aanzien van zijn gezondheidssituatie, hij heeft schizofrenie en heeft veel last van stress. Deze omstandigheden zijn onvoldoende gemotiveerd in het kader van het lichter middel. Er is dus sprake van een motiveringsgebrek en een disproportionele maatregel van bewaring, omdat verweerder de belangen niet kenbaar heeft afgewogen. Daarnaast maken de feiten en omstandigheden in de situatie van eiser de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. De medische omstandigheden van eiser zijn in voldoende mate meegewogen in de maatregel van bewaring. In de maatregel van bewaring is een kopje met ‘psychische problemen’ en een kopje met ‘gezondheidstoestand’ opgenomen. Onder deze kopjes is voldoende gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring opgelegd kon worden. Daarin is vermeld dat in het detentiecentrum dezelfde medische en psychische zorg als in de vrije maatschappij aanwezig is. Als eiser merkt dat zijn psychische gesteldheid slechter wordt door zijn inbewaringstelling kan hij dat aangeven in het detentiecentrum. In het detentiecentrum zal zijn situatie dan opnieuw bekeken worden en wordt gekeken of eiser nog wel detentiegeschikt is. Verweerder heeft dus op het moment van inbewaringstelling in voldoende mate rekening gehouden met de psychische toestand en de medische situatie van eiser. Als zijn toestand slechter wordt moet hij dat zelf aankaarten in het detentiecentrum. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Voortvarendheid
10. Eiser stelt verder dat verweerder had moeten nagaan of eiser rechtmatig verblijf heeft in Frankrijk, omdat hij daar volgens de overgelegde stukken een ziektekostenverzekering heeft. Verweerder legt de maatregel van bewaring op, dan is het aan verweerder om te kijken of hij eventueel rechtmatig verblijf heeft in Frankrijk. Doordat verweerder dit niet gedaan heeft, heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft hoeven nagaan of eiser rechtmatig verblijf heeft in Frankrijk. Zwitserland heeft eiser immers naar Nederland overgedragen, wat betekent dat Zwitserland al heeft vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van eiser en niet Frankrijk. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
10 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.