Overwegingen
1. Eiser is van Surinaamse nationaliteit en is geboren op [1982] .
Ten aanzien van het terugkeerbesluit
2. Eiser heeft aangevoerd aan dat hij verblijfsaanspraken heeft in België, waardoor aan hem geen terugkeerbesluit kon worden opgelegd. Eiser heeft een vriendin in Antwerpen, waarmee hij samenwoont.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser rechtmatig verblijf beoogt als partner van een EU-onderdaan bij zijn vriendin in België. Eiser kan daarom alleen in België een aanvraag voor toetsing aan het
EU-recht indienen. Hij heeft op dit moment geen rechtmatig verblijf in Nederland, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000.1 De beroepsgrond slaagt niet.
4. In het terugkeerbesluit heeft verweerder overwogen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a, 3b en 3c erkend, maar heeft aangevoerd dat hij nooit de intentie heeft gehad om illegaal in België te verblijven. Hij heeft gesteld dat de IND alleen tegen hem heeft gezegd dat hij Nederland moest verlaten en dat hij dacht dat hij aan zijn vertrekplicht had voldaan door naar België te reizen. Er is dus sprake geweest van een misverstand. Er bestaat daarom geen risico dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht op vreemdelingen. Daarnaast betwist eiser de zware grond 3i, omdat hij nooit heeft gezegd dat hij niet zal meewerken aan terugkeer aan Suriname.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser na het verstrijken van de (verlengde) geldigheidsduur van zijn visum niet is teruggekeerd naar Suriname, maar in plaats daarvan naar België is vertrokken en vervolgens vanuit België weer naar Nederland gereisd. Hij heeft zich niet gemeld bij de vreemdelingenpolitie toen hij weer naar Nederland kwam. Hij is dus op illegale wijze Nederland in gereisd, heeft zich onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen en hij heeft zich niet uit eigen beweging gehouden aan zijn verplichting tot terugkeer. Zoals hiervoor al is overwogen, is één en ander door eiser erkend. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser moeten begrijpen dat hij
geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland en het Schengengebied en dat hij terug moest keren naar Suriname. Voor zover sprake is geweest van een misverstand, komt dat voor rekening en risico van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van het inreisverbod
7. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder bij het opleggen van het inreisverbod geen overweging omtrent artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft betrokken. Verweerder heeft in het besluit enkel de situatie in Suriname aangehaald. In het gehoor voor het terugkeerbesluit en het inreisverbod is echter méér naar voren gebracht door eiser. Eiser heeft verklaard over de
1. Vergelijk de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2530. relatie met zijn partner in Antwerpen waarmee hij samenwoont, over zijn zus in België en over zijn moeder in Rotterdam. Dat eiser een relatie heeft is op 31 januari 2022 met een schriftelijke verklaring van de partner nader onderbouwd. Ook heeft eiser op 28 januari 2022 een schriftelijke verklaring van zijn moeder overgelegd, waarin onder andere wordt gevraagd om een verkorting van het inreisverbod.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier volgt dat eiser tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling van 21 januari 2022 onder meer het volgende heeft verklaard:
“
V: Heeft u familieleden in Nederland of elders in de Europese Unie? Zo ja, hebben deze familieleden een legale verblijfsstatus en wat zijn de contactgegevens van deze familieleden?
A: Ik heb in België nog een oudere zus.” (…)
“
V: Wenst u al iets te verklaren.
A: Ik ben hier gekomen, mijn vlucht is gecanceld. Mijn visum is verlopen. Ik mocht 90 dagen verblijven. Mijn moeder heeft een verzoek gedaan. En ik ben naar België.
Vriendin.
Week bezig geweest met consulaat.
Moeder heeft corona gehad. Ik wilde even naar mijn moeder.
Ik heb contact opgenomen met de IND en die zeiden dat ik binnen 90 dagen weer moest vertrekken.
Ze hebben duidelijk gezegd dat het geen verblijfsstatus is. Ik ben in maart of april 2021 naar België gegaan.
Mijn moeder wilde eerst verblijf aanvragen in België maar dat is afgewezen. Daarom kon ze voor mijn geen verblijf aanvragen.
V: Wanneer en hoe bent U naar Nederland gekomen en dus ingereisd?
A: Ik ben in november 2020 naar Nederland gekomen. Met het visum wat ik dat moment had gekregen.
V: Waarom heeft U geen geldig reisdocument en indien van toepassing een geldig visum? A: Ik weet niet waar mijn documenten op dit moment liggen.
V: Waar is Uw paspoort, identiteitskaart of verblijfsvergunning? A: Als ik het goed heb ligt het bij mijn moeder thuis.”
“
V: Heeft U hier familie en kunt U deze contacten?
A: Mijn moeder, mijn hele familie is hier. Ik ben de enige die niet hier is. V: Waar verblijft U?
A: Ik verblijf in België, in Antwerpen achter de Ikea. Ik sta daar niet ingeschreven. Dit pas net. Ik weet het adres niet. Ik wacht op het paspoort totdat ik mij daar in kan schrijven.
V: Indien wij U gaan verwijderen naar Uw land van herkomst, gaat U dan Uw medewerking geven.
A: Nee ik wil niet terug. Ik heb daar echt problemen. Ik wilde eigenlijk naar Curaçao.” (…)
“
V: Waarom bent u niet terug gegaan naar Suriname om vanuit daar een nieuwe procedure op te starten.
A: Ik wilde er alles aan doen om dicht bij me moeder te zijn. Mijn moeder woont in Nederland. In Rotterdam.”
“
V: Heeft U familie in Nederland of enig ander Schengen land/EU land? A: Ik heb familie in Nederland en België.
V: Bent u getrouwd of heeft U een relatie en zo ja, met wie? (duur van het huwelijk/ de relatie)
A: Ja ik heb relatie. Ik heb een vriendin. Ze woont in Antwerpen.
V: Heeft u kinderen die uit het huwelijk of de relatie zijn geboren? (personalia van alle kinderen noteren)
A: Ik heb een dochtertje in Suriname. Daar heb ik dagelijks contact mee. V: Hoe is de feitelijke invulling van Uw huwelijk of Uw gezinssituatie.
A: Ik heb een relatie. Ik woon bij haar in.
V: Heeft U een zorgplicht voor een familielid in Nederland of enig EU lidstaat en zo ja, waaruit bestaat deze zorg?
A: Nee, mijn moeder is mijn grootste zorg. Maar op het moment verzorgen zij mij.”
9. De rechtbank overweegt dat WBV 2020/16 aan verweerder de verplichting oplegt om te beoordelen of artikel 8 van het EVRM aan het opleggen van het inreisverbod in de weg staat.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het opleggen van het inreisverbod aan eiser heeft verzuimd om te beoordelen of artikel 8 van het EVRM aan het opleggen van het inreisverbod in de weg staat. Verweerder had moeten motiveren waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven om van het opleggen van het inreisverbod af te zien of de duur daarvan te verkorten. Het inreisverbod is dan ook niet deugdelijk gemotiveerd en in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het beroep in zoverre gegrond is en het inreisverbod zal worden vernietigd.
Ten aanzien van de maatregel van bewaring
11. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De gronden van de maatregel van bewaring zijn dezelfde als die van het terugkeerbesluit. De rechtbank heeft de geschilpunten over deze gronden al besproken onder
5. en 6. en verwijst kortheidshalve daarnaar. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder had kunnen en moeten volstaan met een lichter middel in de vorm van een meldplicht. Eiser had bij zijn moeder in Rotterdam kunnen verblijven, waardoor de meldplicht doeltreffend had kunnen worden toegepast. Eiser heeft tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling ook verklaard dat hij onderweg was naar zijn moeder. Dit heeft verweerder niet betrokken bij de afweging van het lichter middel. Ook heeft eiser een brief van zijn moeder ingebracht, waarin zij onder andere verklaart dat ze eiser wil bijstaan om vrijwillig Nederland te verlaten.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder is in de maatregel van bewaring niet ingegaan op de verklaringen van eiser dat hij familie heeft in Nederland en België en dat hij in België samenwoont met zijn Nederlandse vriendin. Ook is verweerder in de maatregel van bewaring niet ingegaan op het feit dat de moeder van eiser in Rotterdam woont. Gelet op wat er in het gehoor voor de inbewaringstelling door eiser is verklaard, had verweerder in het kader van het lichter middel moeten (door)vragen om te kunnen beoordelen of er aan eiser een lichter middel opgelegd had kunnen worden. Dit heeft verweerder niet gedaan. Verweerder heeft hiermee onvoldoende gemotiveerd waarom niet met een lichter middel had kunnen worden volstaan. De beroepsgrond slaagt.
14. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank zal dan ook de opheffing van de maatregel van bewaring bevelen, met ingang van 4 februari 2022.
15. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank zal een schadevergoeding toekennen voor 15 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel, tot een bedrag van € 1.620,- te weten 4 x € 130,- (verblijf politiecel) en 11 x € 100,- (verblijf detentiecentrum).
16. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden vastgesteld op € 1.518 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met een wegingsfactor 1).