Overwegingen
1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geboortedatum]. Op 29 september 2021 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw), omdat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ervan worden uitgegaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat dat in zijn geval niet zo is. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Duitsland in een situatie terecht komt die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser kan zich beklagen bij de Duitse autoriteiten over de door hem gestelde omstandigheden.
3. Eiser stelt dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Omdat verweerder eisers asielrelaas niet ongeloofwaardig heeft bevonden, had hij de asielaanvraag moeten toewijzen of in ieder geval nader onderzoek moeten doen. Eiser stelt voorts dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de mogelijkheden van eiser om in Nederland te verblijven in het kader van gezinshereniging. Eisers familie heeft rechtmatig verblijf in Nederland en eiser wil graag bij hen blijven.
Eiser erkent in Duitsland internationale bescherming te genieten, maar volgens eiser kan ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. In dit kader wijst hij er op dat hij tijdens zijn verblijf in Duitsland werd beledigd, dat hij tweemaal is mishandeld in de opvang en dat hij zich gediscrimineerd voelde. Bovendien kan hij in Duitsland geen zelfstandige woning vinden.
4. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie (EU) internationale bescherming geniet.
5. Op grond van artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw indien, naar het oordeel van verweerder, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
a. het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
b. er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw, en
c. het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
d. het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
e. de mogelijkheid bestaat om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
De beoordeling door de rechtbank
6. De beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7. Niet in geschil is dat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland. Wel is in geschil of verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb.
8. In beginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Duitsland als lidstaat van de Europese Unie zijn verdragsverplichtingen nakomt naar statushouders. Het ligt op eisers weg om aannemelijk te maken dat Duitsland die verdragsverplichtingen niet nakomt en dat hij een reëel risico loopt op schending van fundamentele rechten. Eiser is hierin niet geslaagd. Het persoonlijk relaas van eiser biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de bescherming van statushouders in Duitsland niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat eiser met betrekking tot de door hem gestelde discriminatie, mishandeling, belediging en de problemen met betrekking tot het vinden van woonruimte, had moeten en kunnen klagen bij de desbetreffende (hogere) autoriteiten in Duitsland. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard dat hij zich naar aanleiding van de mishandeling heeft gewend tot medewerkers van de in Duitsland met de opvang van asielzoekers belaste instantie. Volgens eiser konden deze medewerkers hem niet helpen. Hij heeft geen aangifte gedaan van deze mishandeling. Ook van de discriminatie heeft hij geen aangifte gedaan omdat hij hier op voorhand geen heil in zag. Eiser verklaart dat hij zich heeft gewend tot meerdere woningbouwverenigingen en de gemeente om zelfstandige woonruimte te krijgen maar dat dit onvoldoende soelaas heeft geboden. Uit eisers verklaringen blijkt niet dat hij hulp heeft gezocht bij de (hogere) autoriteiten in Duitsland. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland niet kan klagen dan wel de (hogere) Duitse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen.
9. De rechtbank begrijpt dat eiser bij zijn familie in Nederland wenst te blijven, maar verweerder heeft daarin terecht geen reden gezien om de asielaanvraag niet niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder is op grond van het Vbniet gehouden om in het geval van een asielaanvraag ambtshalve te beoordelen of de aanvrager daarvan in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van gezinshereniging. Indien eiser in aanmerking wil komen voor verblijf in Nederland bij zijn familie, dient hij hiervoor de daartoe geëigende procedure te starten in Duitsland, aangezien hij in Duitsland zijn bestendig verblijf heeft.
10. Eisers beroepsgrond dat verweerder zijn asielaanvraag had moeten toewijzen omdat verweerder het asielrelaas geloofwaardig acht, treft geen doel. Nu verweerder de asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, is er geen reden voor verweerder om de asielaanvraag inhoudelijk te beoordelen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.