ECLI:NL:RBDHA:2022:1009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
NL21.20216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van internationale bescherming in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische man, heeft op 29 september 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 21 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de staatssecretaris ten onrechte zijn aanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij stelt dat hij in Duitsland te maken heeft gehad met mishandeling en discriminatie, en dat hij geen zelfstandige woning kan vinden.

De rechtbank heeft de zaak op 26 januari 2022 behandeld via een beeldverbinding. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij terugkeer naar Duitsland in een situatie terechtkomt die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland niet kan klagen over de door hem gestelde omstandigheden.

De rechtbank wijst erop dat eiser, indien hij in Nederland bij zijn familie wil blijven, de juiste procedure in Duitsland moet volgen, aangezien hij daar zijn bestendig verblijf heeft. De beroepsgronden van eiser worden verworpen en het beroep wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20216

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

ProcesverloopBij besluit van 21 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geboortedatum]. Op 29 september 2021 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw), omdat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ervan worden uitgegaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat dat in zijn geval niet zo is. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Duitsland in een situatie terecht komt die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser kan zich beklagen bij de Duitse autoriteiten over de door hem gestelde omstandigheden.
Beroepsgronden
3. Eiser stelt dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Omdat verweerder eisers asielrelaas niet ongeloofwaardig heeft bevonden, had hij de asielaanvraag moeten toewijzen of in ieder geval nader onderzoek moeten doen. Eiser stelt voorts dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de mogelijkheden van eiser om in Nederland te verblijven in het kader van gezinshereniging. Eisers familie heeft rechtmatig verblijf in Nederland en eiser wil graag bij hen blijven.
Eiser erkent in Duitsland internationale bescherming te genieten, maar volgens eiser kan ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. In dit kader wijst hij er op dat hij tijdens zijn verblijf in Duitsland werd beledigd, dat hij tweemaal is mishandeld in de opvang en dat hij zich gediscrimineerd voelde. Bovendien kan hij in Duitsland geen zelfstandige woning vinden.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie (EU) internationale bescherming geniet.
5. Op grond van artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw indien, naar het oordeel van verweerder, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
a. het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
b. er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw, en
c. het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
d. het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
e. de mogelijkheid bestaat om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
De beoordeling door de rechtbank
6. De beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7. Niet in geschil is dat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland. Wel is in geschil of verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb.
8. In beginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Duitsland als lidstaat van de Europese Unie zijn verdragsverplichtingen nakomt naar statushouders. Het ligt op eisers weg om aannemelijk te maken dat Duitsland die verdragsverplichtingen niet nakomt en dat hij een reëel risico loopt op schending van fundamentele rechten. Eiser is hierin niet geslaagd. Het persoonlijk relaas van eiser biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de bescherming van statushouders in Duitsland niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat eiser met betrekking tot de door hem gestelde discriminatie, mishandeling, belediging en de problemen met betrekking tot het vinden van woonruimte, had moeten en kunnen klagen bij de desbetreffende (hogere) autoriteiten in Duitsland. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard dat hij zich naar aanleiding van de mishandeling heeft gewend tot medewerkers van de in Duitsland met de opvang van asielzoekers belaste instantie. Volgens eiser konden deze medewerkers hem niet helpen. Hij heeft geen aangifte gedaan van deze mishandeling. Ook van de discriminatie heeft hij geen aangifte gedaan omdat hij hier op voorhand geen heil in zag. Eiser verklaart dat hij zich heeft gewend tot meerdere woningbouwverenigingen en de gemeente om zelfstandige woonruimte te krijgen maar dat dit onvoldoende soelaas heeft geboden. Uit eisers verklaringen blijkt niet dat hij hulp heeft gezocht bij de (hogere) autoriteiten in Duitsland. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland niet kan klagen dan wel de (hogere) Duitse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen.
9. De rechtbank begrijpt dat eiser bij zijn familie in Nederland wenst te blijven, maar verweerder heeft daarin terecht geen reden gezien om de asielaanvraag niet niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder is op grond van het Vb [1] niet gehouden om in het geval van een asielaanvraag ambtshalve te beoordelen of de aanvrager daarvan in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van gezinshereniging. Indien eiser in aanmerking wil komen voor verblijf in Nederland bij zijn familie, dient hij hiervoor de daartoe geëigende procedure te starten in Duitsland, aangezien hij in Duitsland zijn bestendig verblijf heeft.
10. Eisers beroepsgrond dat verweerder zijn asielaanvraag had moeten toewijzen omdat verweerder het asielrelaas geloofwaardig acht, treft geen doel. Nu verweerder de asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, is er geen reden voor verweerder om de asielaanvraag inhoudelijk te beoordelen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr.M.C. Grazell, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 3.6a, tweede lid, Vb.