ECLI:NL:RBDHA:2022:10083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.1185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling op basis van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 24 januari 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M. Woudwijk, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 31 januari 2022, die via een beeldverbinding plaatsvond, heeft eiser zijn standpunten toegelicht, terwijl de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. M. Janssen.

De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waarbij met name is gekeken naar het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft de feitelijke juistheid van enkele zware gronden betwist, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden 3a en 3f zelfstandig de maatregel konden dragen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Eiser had geen beroepsgronden naar voren gebracht met betrekking tot de lichte gronden die door de Staatssecretaris waren aangevoerd.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1185
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Woudwijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
De gronden van de maatregel van bewaring
3. Eiser betwist de feitelijke juistheid van de zware gronden 3b en 3d. Ten aanzien van de zware grond 3b voert eiser aan dat verweerder heeft gemotiveerd dat hij zich in andere landen heeft onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Deze grond kan volgens eiser niet slagen, omdat verweerder moet motiveren dat in Nederland een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen bestaat. Ten aanzien van de zware grond 3d voert eiser aan dat zijn busreis naar Duitsland inmiddels al is geboekt en dat er Eurodac-hit is. Hier blijkt uit dat zijn identiteit en nationaliteit al voldoende bekend waren, waardoor de zware grond 3d hem niet kan worden tegengeworpen. Daarnaast voert eiser aan dat bepaalde feiten voor meerdere gronden als onderbouwing worden gebruikt. Verweerder heeft als motivering voor de zware gronden 3a, 3d en 3f gebruikt dat eiser heeft gezegd dat hij zijn paspoort in Turkije heeft achtergelaten. Hetzelfde geldt voor het punt dat eiser verschillende geboortedata zou hebben gebruikt: dit heeft verweerder gebruikt als motivering voor de zware gronden 3d en 3e. Eiser heeft over de lichte gronden geen beroepsgronden naar voren gebracht.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder kan bij de zware gronden die hij aan de maatregel van bewaring ten grondslag legt, volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van die gronden blijkt, behalve bij de gronden 3h en 3m (dit volgt uit de uitspraak van ABRvS van 25 maart 20201). Bij de lichte gronden is wel een nadere toelichting vereist. Dat bepaalde feiten voor meerdere gronden als onderbouwing worden gebruikt, betekent niet dat deze gronden feitelijk onjuist zijn. Eiser heeft de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a en 3f niet bestreden. Deze twee gronden kunnen deze maatregel zelfstandig dragen en staven al dat er ten aanzien van eiser een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen is. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel van bewaring behoeven daarom geen bespreking meer.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat verweerder aan hem een meldplicht had kunnen opleggen omdat hij tijdens het vertrekgesprek op 27 januari 2022 heeft gezegd dat hij zou meewerken aan zijn overdracht aan Duitsland.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen volgt uit de gronden. Ook heeft eiser in het gehoor voor de inbewaringstelling aangegeven dat hij niet wilde meewerken aan zijn overdracht aan Duitsland. Op het moment van het opleggen van de maatregel van bewaring mocht
verweerder er dan ook vanuit gaan dat eiser niet zou meewerken aan zijn overdracht. Verweerder was daarom niet gehouden om een lichter middel op te leggen. Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat hij heeft gezegd dat hij zou meewerken aan zijn vertrek omdat hij niet langer in bewaring wil zitten. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser begrijpt en aanvaardt dat hij zijn asielprocedure in Duitsland moet afwachten. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat (ook) hieruit kan worden afgeleid dat het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, nog steeds bestaat. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser op dit moment niet in het bezit is van reis- of identiteitsdocumenten, waardoor het voor hem onmogelijk is om zelfstandig terug te keren.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
03 februari 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.