ECLI:NL:RBDHA:2022:1008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
C-09-624654-KG RK 2022-128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van thuisquarantaine na inreis uit zeer hoogrisicogebied

In deze zaak heeft verzoekster, die op 6 februari 2022 vanuit Argentinië naar Nederland reist, verzocht om opheffing van de thuisquarantaineplicht die op haar rust op grond van artikel 58nb van de Wet publieke gezondheid (WPG). Verzoekster is volledig gevaccineerd met het Janssenvaccin en heeft recentelijk corona gehad, wat zij aanvoert als redenen om de quarantaineplicht te laten vervallen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van de wettelijke uitzonderingsgronden die in artikel 58nc WPG zijn opgenomen. De wet verplicht verzoekster om na haar aankomst in Nederland in quarantaine te gaan, ongeacht haar vaccinatiestatus of eerdere besmetting. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat het feit dat verzoekster al een vliegticket heeft voor een vlucht naar Ierland, niet kan leiden tot ontheffing van de quarantaineplicht, aangezien deze vlucht binnen de verplichte vijfdagentermijn na aankomst in Nederland valt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoekster afgewezen, met de overweging dat de wettelijke regels strikt zijn en dat de gezondheid van de bevolking voorop staat. De mondelinge uitspraak vond plaats op 4 februari 2022 via een Zoom-verbinding, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rekestnummer: C/09/624654 / KG RK 2022-128
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ter zitting van 4 februari 2022
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [plaats 1] (Ierland),
verzoekster,
in persoon verschenen,
en
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT),
gevestigd te ’s-Gravenhage,
verweerder,
verschenen in de persoon van mw. [A] en mw. [B] (Programmadirectie Covid-19 van het ministerie voornoemd)
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. H.F.C.M. Frank-Roelofs, griffier.
Tevens zijn aanwezig:
- verzoekster,
- namens de Staat der Nederlanden (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)
mw. [A] en mw. [B].
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden via een Zoom-verbinding op 4 februari 2022.
Nadat partijen over en weer hebben gereageerd op de aangevoerde gronden van het verzoek en het verweer en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Verzoekster is voornemens op 6 februari 2022 samen met haar partner Nederland via de luchthaven Schiphol in te reizen vanuit Argentinië. Zij en haar partner beschikken over vliegtickets waarmee zij op 9 februari 2022 Nederland via de luchthaven Eindhoven weer willen uitreizen naar Ierland. Verzoekster zal in de tussentijd in Nederland gaan verblijven bij haar ouders in [plaats 2]. Haar partner zal in de tussentijd verblijven bij zijn ouders in [plaats 3].
1.2.
Op grond van artikel 58nb lid 1 van de Wet publieke gezondheid (WPG) dient degene die vanuit een bij ministeriële regeling aangewezen gebied Nederland inreist onverwijld na die inreis in (thuis)quarantaine te gaan op zijn woonadres of het krachtens artikel 58ne WPG opgegeven adres van een verblijfplaats. Bij besluit van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 28 mei 2021 is Argentinië aangewezen als zeer hoog risicogebied in de zin van de WPG. Op verzoekster rust derhalve de verplichting om na aankomst in Nederland op 6 februari 2022 terstond in (thuis)quarantaine te gaan, tenzij sprake is van een van de uitzonderingsgronden als weergegeven in artikel 58nc WPG.
1.3.
Verzoekster heeft bij verzoekschrift van 31 januari 2022, met 1 bijlage, verzocht om opheffing van de ten aanzien van haar op grond van artikel 58nb WPG na de inreis in Nederland geldende verplichting om in thuisquarantaine te gaan. Zij stelt dat zij in juli 2021 volledig is gevaccineerd met het Janssenvaccin, dat zij drie weken geleden corona heeft gehad en dat zij beschikt over een positieve testuitslag van de lokale (Argentijnse) autoriteiten van 17 januari 2022 waaruit de recente besmetting blijkt. Verzoekster meent daarom dat in haar geval de quarantaineverplichting onnodig is, te meer nu zij door deze verplichting niet naar de luchthaven Eindhoven kan reizen om gebruik te kunnen maken van haar vliegticket om Nederland uit te reizen naar Ierland. Voorts wijst zij op het feit dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, ten aanzien van het bij die rechtbank door de partner van verzoekster ingediende verzoek om opheffing van de quarantaineplicht, heeft beslist dat met het beschikken over de vliegtickets naar Ierland sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan de quarantaineplicht van de partner kan worden opgeheven met ingang van 9 februari 2022, zodat hij in de gelegenheid is om op de geplande datum door te reizen naar Ierland. Dit onder de door de rechter opgelegde voorwaarde dat zijn ouders hem na zijn aankomst vanuit Argentinië op 6 februari 2022 ophalen op Schiphol en op 9 februari 2022 wegbrengen naar de luchthaven te Eindhoven, vanwaar hij Nederland zal uitreizen naar Ierland, en dat hij in de tussenliggende periode gehouden is aan de quarantaineregels en hij bij zijn ouders in thuisquarantaine dient te gaan.
1.4.
Naar aanleiding van het vorenstaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat voor wat betreft de voor verzoekster geldende quarantaineverplichting als hiervoor omschreven geen sprake is van één van de limitatief in artikel 58nc WPG opgenomen wettelijke uitzonderingsgronden. Dat betekent dat de wettelijke quarantaineverplichting onverkort op verzoekster van toepassing is. Dat wordt niet anders met het door verzoekster aangedragen feit dat zij in de voorgaande weken in Argentinië reeds besmet is geweest met het Covid-virus. Dat klemt te meer daar gesteld noch gebleken is dat aan die vaststelling een PCR-test ten grondslag heeft gelegen en evenmin nadien een negatieve PCR-test is gevolgd. Overigens zou ook dat in voorkomend geval niet voldoende zijn om aan de quarantaineplicht te kunnen ontkomen. Daarbij is van belang dat ook een negatief geteste persoon besmettelijk kan zijn. Om voorgaande redenen heeft de wetgever dan ook uitdrukkelijk benoemd dat het enkele feit dat een persoon negatief is getest geen grond kan vormen voor opheffing van de quarantaineplicht.
1.5.
Ook de omstandigheid dat verzoekster al beschikt over een ticket voor de reis naar Ierland, geeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om tot ontheffing van de quarantaineplicht over te gaan. Die uitreis naar Ierland zou immers plaatsvinden binnen de verplichte (eerste) vijfdagentermijn van de wettelijke quarantaineplicht na aankomst in Nederland. Daarvoor biedt de wet geen grondslag, hetgeen verzoekster bij de aankoop van het ticket had kunnen en moeten meewegen. Dat zij dit niet heeft gedaan dient daarom voor haar eigen rekening en risico te blijven. Dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in dat opzicht bij het door haar partner ingediende verzoek om ontheffing van de quarantaineplicht anders heeft geoordeeld kan gegeven het wettelijk kader geen reden zijn voor een ander oordeel.
1.6.
Voor zover verzoekster aansluiting zoekt bij de pragmatische aanpak van de voorzieningenrechter die heeft beslist in het door haar partner ingediende verzoek om ontheffing van de quarantaineplicht, inhoudende dat - als zij de periode tussen aankomst in Nederland en vertrek naar Ierland bij haar ouders zal verblijven - is gewaarborgd dat verzoekster met zo min mogelijk mensen in aanraking komt gedurende haar korte verblijf in Nederland, kan zij ook daarin niet worden gevolgd. Daargelaten dat de uitzonderingen limitatief zijn beschreven is immers duidelijk dat verzoekster zich voor het vertrek naar Ierland zal dienen te begeven naar en op de luchthaven in Eindhoven, en vervolgens in een vliegtuig zal stappen. Daarmee staat vast dat zij onvermijdelijk in de nabijheid van derden zal komen te verkeren.
1.7.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komt.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst het verzoek af.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………..
mr. H.F.C.M. Frank-Roelofs mr. S.J. Hoekstra-van Vliet