ECLI:NL:RBDHA:2022:10045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.5659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van eiseressen wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 september 2022 uitspraak gedaan in de asielprocedures van twee eiseressen, die gezamenlijk hun aanvragen om internationale bescherming hadden ingediend. De asielaanvragen waren eerder door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen van de eiseressen behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen op de zitting.

De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of de eiseressen nog procesbelang hadden bij hun beroepen. Uit informatie van de Staatssecretaris bleek dat de eiseressen met onbekende bestemming waren vertrokken en niet meer in Nederland verbleven. De gemachtigde van de eiseressen had weliswaar aangegeven dat er nog contact was, maar de rechtbank concludeerde dat er geen procesbelang meer was, aangezien de eiseressen niet meer in Nederland waren en ook niet hadden aangegeven dat zij zich opnieuw voor opvang in Nederland hadden gemeld.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de eiseressen mogelijk nog onder de Dublinverordening bij Nederland konden worden geclaimd, dit niet leidde tot een ander oordeel over hun procesbelang. De rechtbank wees erop dat voor een inhoudelijke beoordeling van hun verzoek om internationale bescherming, de eiseressen in Nederland moesten verblijven.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel vermeld tegen deze uitspraak, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.5659 en NL22.5661
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiseres 1

V-nummer: [nummer]
[naam2], eiseres 2
V-nummer: [nummer2],
gezamenlijk te noemen eiseressen
(gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

ProcesverloopBij twee afzonderlijke besluiten van 1 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvragen van eiseressen afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 september 2022 op zitting behandeld.
Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseressen nog procesbelang hebben bij hun beroepen.
2. Bij brief van 23 juni 2022 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat eiseressen met onbekende bestemming zijn vertrokken. Daarbij heeft verweerder een schermafdruk overgelegd waaruit blijkt dat eiseressen volgens het Centraal Orgaan asielzoekers (COa) met ingang van 21 juni 2022 hun woning hebben verlaten. Bij bericht van 23 juni 2022 heeft de gemachtigde van eiseressen laten weten dat eiseressen nog belang hebben bij hun beroep en nog met gemachtigde in contact staan.
3. Bij bericht van 20 september 2022 heeft de gemachtigde van eiseressen meegedeeld dat eiseressen niet meer in Nederland verblijven, dat zij niet ter zitting zullen verschijnen en dat ook gemachtigde daarom niet ter zitting zal verschijnen. Verweerder heeft op 21 september 2022 opnieuw een schermafdruk overgelegd waaruit blijkt dat eiseressen volgens het COa op 21 juni 2022 met onbekende bestemming zijn vertrokken. De rechtbank leidt hieruit af dat eiseressen zich tussentijds niet weer op enig moment voor opvang in Nederland hebben gemeld.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat voor de vraag of de vreemdeling nog procesbelang heeft, niet alleen vereist is dat hij contact met zijn gemachtigde heeft, maar ook dat hij in Nederland verblijft en dat zijn gemachtigde weet waar hij verblijft. De gemachtigde van eiseressen heeft met het bericht van 20 september 2022 laten weten dat eiseressen niet meer in Nederland, maar nog wel binnen de Europese Unie dan wel in een land wat partij is bij de Dublinverordening verblijven. Daaruit concludeert de rechtbank dat eiseressen kennelijk geen prijs meer stellen op een inhoudelijke beoordeling van hun verzoek om internationale bescherming. Dat eiseressen nog wel onder de Dublinverordening bij Nederland kunnen worden geclaimd, leidt niet tot een ander oordeel.
5. Eiseressen hebben zich aanvullend op het standpunt gesteld dat zij. ondanks het feit dat zij niet langer in Nederland verblijven, in elk geval belang hebben bij een oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van de op hen toegepaste grensprocedure. De rechtbank deelt die opvatting niet. Ook een dergelijk oordeel vergt immers een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit naar aanleiding van het verzoek van eiseressen om internationale bescherming.
6. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseressen geen belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.
7. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2022 door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.