ECLI:NL:RBDHA:2022:10033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.18296
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Tunesische eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 6 september 2022 een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 september 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij aan zijn terugkeerverplichting had voldaan, en dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd in het belang van de openbare orde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18296

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.M.H. Vriesde),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Tunesische nationaliteit.
Terugkeerbesluit
2. Uit artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn [1] vloeit rechtstreeks voort dat een maatregel van bewaring, opgelegd aan een onderdaan van een derde land die illegaal in Nederland verblijft, in beginsel alleen mag worden opgelegd als voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen.
3. Op 24 mei 2019 is eisers asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaard en is hem een terugkeerbesluit opgelegd. Eiser voert in beroep aan dat hij aan zijn terugkeerverplichting die voortvloeit uit het terugkeerbesluit van 24 mei 2019 heeft voldaan. Hij stelt Europa te zijn uit gereisd en een periode in Marokko te hebben verbleven. Gelet hierop ligt aan het bestreden besluit geen terugkeerbesluit ten grondslag, aldus eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat hij aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan. De enkele stelling dat hij is uit gereisd naar Marokko acht de rechtbank onvoldoende. Verder heeft verweerder op zitting terecht opgemerkt dat eiser zelf heeft verklaard Europa te zijn uit gereisd zonder paspoort en wederom zonder paspoort te zijn in gereisd. [2] Dit maakt het voor verweerder ook onmogelijk om na te gaan of eiser aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan. De beroepsgrond faalt.
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel in het belang van de openbare orde is gevorderd, omdat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 3
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
 3
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
 3
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven.
En als lichte gronden [4] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 4
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
 4
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [5] van 25 maart 2020 [6] , dat voor het opleggen van (onder meer) de zware gronden 3a en 3b alleen is vereist dat die gronden feitelijk juist zijn en dat verweerder daarop – als dat het geval is – geen nadere toelichting hoeft te geven. Dit betekent dat als de gronden feitelijk juist zijn, het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken is gegeven. Nu eiser de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a en 3b niet heeft betwist en deze zware gronden tezamen voldoende zijn om de maatregel te dragen, is sprake van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware gronden behoeft daarom geen bespreking.
Conclusie
7. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2008/115/EG.
2.M110 - Proces-verbaal van gehoor van 6 september 2022, p. 2 van 5.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State.
6.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.