ECLI:NL:RBDHA:2022:10029

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
21/5415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv als kennismigrant wegens niet-marktconform salaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een groothandel in Oosterse tapijten en kelims, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor [A], met het doel hem als kennismigrant in dienst te nemen. De aanvraag werd afgewezen omdat het aangeboden salaris van € 4.620,- bruto per maand niet marktconform zou zijn, volgens de adviezen van het UWV. Eiseres betwistte deze afwijzing en voerde aan dat het UWV de marktconformiteit niet correct had beoordeeld, onder andere door niet te kijken naar andere relevante salarisgegevens.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres besproken, waaronder de late indiening van het verweerschrift door verweerder en de vraag of het UWV de cao als leidend mocht beschouwen bij de beoordeling van de marktconformiteit. De rechtbank oordeelde dat de late indiening van het verweerschrift geen schending van de goede procesorde opleverde, omdat eiseres adequaat had kunnen reageren op de inhoud ervan. Wat betreft de beoordeling van het salaris, oordeelde de rechtbank dat het UWV de cao terecht als leidend had beschouwd en dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren om aan te tonen dat het salaris van [A] marktconform was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de mvv-aanvraag in stand bleef. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mikolajzyk).

Inleiding en procesverloop

Eiseres is een groothandel in Oosterse tapijten en kelims. Eerder heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een mvv [1] ten behoeve van [A] ( [A] ). Het doel was om [A] toegang en verblijf in Nederland te verlenen als kennismigrant. Eiseres beoogde om [A] in loondienst te nemen in de functie van senior product- and accountmanager. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Het besluit daartoe staat inmiddels vast [2] .
Eiseres heeft op 17 juli 2020 opnieuw een mvv-aanvraag ingediend ten behoeve van [A] voor het verblijfsdoel “arbeid als kennismigrant”.
Bij besluit van 15 januari 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op een advies van het UWV [3] van 15 februari 2021. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen ten grondslag een UWV-advies van 20 april 2021 en aanvullende UWV-adviezen van 9 juni 2021 en 30 juli 2021. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 13 januari 2022 een verweerschrift uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2022. Eiseres was vertegenwoordigd door haar gemachtigde en door de heer [B] Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, geassisteerd door de heer mr. [C] , medewerker van het UWV.
Overwegingen
1. Verweerder heeft aan het besluit tot afwijzing van de aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Uit de overgelegde arbeidsovereenkomst van 14 juli 2020 blijkt dat eiseres [A] een salaris biedt van € 4.620,- bruto per maand exclusief vakantietoeslag. Dit op basis van een dienstverband van 38 uur per week. Onder verwijzing naar de (aanvullende) adviezen van het UWV, stelt verweerder zich op het standpunt dat dit salaris niet marktconform is. Aldus voldoet [A] niet aan de voorwaarden voor het gevraagde verblijfsdoel.
2. Eiseres betwist het bestreden besluit en draagt daartoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank gaat hierna over tot bespreking van de geschilpunten.
Het verweerschrift is laat ingediend
3. Op 13 januari 2022, twee werkdagen vóór de zittingsdatum, heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Volgens eiseres is dit dermate laat, dat de rechtbank hieraan een gevolg dient te verbinden in de vorm van een proceskostenveroordeling.
4. In beginsel kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen [4] . Duidelijk is dat verweerder met betrekking tot het verweerschrift aan deze termijn niet heeft voldaan. De rechtbank kan aan deze late indiening gevolgen verbinden, als zij van oordeel is dat de goede procesorde hierdoor is geschonden. In dit verband neemt de rechtbank in overweging dat de gemachtigde van eiseres kennis heeft genomen van de inhoud van het verweerschrift. Ter zitting is de gemachtigde van eiseres ook in staat geweest om op adequate wijze op die inhoud te reageren. Eiseres heeft niet onderbouwd dat en hoe zij is benadeeld door de late indiening van het verweerschrift. De rechtbank is daarom van oordeel dat van een schending van de goede procesorde geen sprake is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om gevolgen te verbinden aan de late indiening van het verweerschrift. Deze beroepsgrond faalt.
De beoordeling van de marktconformiteit van het salaris van [A]
5. Bij de beoordeling van de vraag of het salaris van [A] marktconform is, heeft het UWV een vergelijking gemaakt met de salarissen die zijn opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst Groothandel textielgoederen en aanverwante artikelen (cao). Eiseres stelt zich op het standpunt dat deze cao geen adequaat instrument is om de marktconformiteit van het salaris van [A] te beoordelen. Eiseres voert in dit verband aan dat de cao slechts minimumnormen voor salarissen stelt en dat die normen gelden voor de “bulk” van werknemers. Volgens eiseres komt in de vergelijking met de cao niet tot uiting dat [A] zeer specifieke vaktechnische vaardigheden en kennis heeft en dat zijn functie een sterk commercieel karakter kent. Zo is de omzet van eiseres in 2021 flink gestegen, hetgeen voor een groot deel verband houdt met de inbreng van [A] . Verder speelt [A] een belangrijke rol in de acquisitie. [A] is namelijk betrokken bij gesprekken met klanten. Door zijn vaktechnische kennis en zijn beheersing van het Engels, kan eiseres uiteindelijk gericht tegemoet komen aan de individuele wensen van klanten.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Bij de beoordeling van de marktconformiteit van het salaris van [A] heeft het UWV de cao toepasselijk en daarmee leidend [5] mogen achten. Dat de cao uitgaat van minimum salarisnormen doet niet af aan het beginsel dat het salaris van [A] marktconform moet zijn. Het hoogst geïndiceerde loon volgens de cao is € 2.458,- bruto per maand bij een werkweek van 38 uur. In dit geïndiceerde salaris is de kennis en ervaring van de desbetreffende medewerkers verdisconteerd. Het UWV heeft afdoende toegelicht dat, ook in het geval ervan uitgegaan zou worden dat [A] specifieke vaktechnische kennis, ervaring en vaardigheden heeft, hierin nog geen rechtvaardiging wordt gevonden voor hem een salaris te bieden dat ongeveer 90% hoger is dan het hoogst geïndiceerde loon volgens de cao. Die rechtvaardiging heeft het UWV ook niet hoeven aannemen in de gestelde zware commerciële component van de functie van [A] . Hiertoe heeft het UWV aangevoerd dat eiseres deze component niet met objectieve bewijsstukken heeft onderbouwd. De diverse stukken, verklaringen en filmbeelden staven in dit verband onvoldoende de stelling dat [A] een voorname rol en heeft bij de acquisitie en dat zijn inbreng zich vertaald heeft in een flinke omzetstijging voor eiseres.
Wijziging in de wijze van de beoordeling van de marktconformiteit van het salaris
7. Eiseres voert aan dat het UWV de marktconformiteit van het salaris van [A] aanvankelijk, in de vorige procedure, heeft beoordeeld aan de hand van een vergelijking met de cao én aan de hand van een vergelijking met salarissen die vermeld zijn op de websites Nationaleberoepengids.nl en Loonwijzer.nl. In de vorige procedure heeft de rechtbank (onder meer) over de beoordeling aan de hand van deze websites geoordeeld dat het advies van het UWV niet concludent was [6] . Zonder nadere uitleg heeft het UWV in de adviezen die in de onderhavige procedure zijn uitgebracht, de aanvraag slechts beoordeeld aan de hand van de cao-salarissen. Verweerder heeft deze adviezen overgenomen. Zodoende heeft verweerder ten onrechte niet gemotiveerd waarom een gewijzigde beoordeling van de marktconformiteit van het salaris heeft plaatsgevonden. Dit leidt volgens eiseres tot een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek in het besluit.
8. De rechtbank volgt eiseres hierin niet en overweegt daartoe het volgende. Op grond van het beleid [7] van verweerder is een toepasselijke cao leidend bij deze beoordeling van de marktconformiteit van het salaris. Het staat verweerder vrij om daarbij ook andere bewijsmiddelen te betrekken, zoals bijvoorbeeld de genoemde websites. Het betrekken van andere bewijsmiddelen is evenwel geen vereiste. Een beoordeling aan een toepasselijke cao volstaat immers al. Dat het UWV de websites nu niet meer heeft betrokken en dit niet nader heeft gemotiveerd, levert daarom geen gebrek op in de advisering en -aansluitend- de besluitvorming.
Conclusie
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich er voldoende van heeft vergewist dat het advies van het UWV op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat het advies inhoudelijk inzichtelijk en concludent is. Het advies van het UWV kan de conclusie dragen dat het aan [A] geboden salaris niet marktconform is. Verweerder heeft het bestreden besluit op de adviezen van het UWV mogen baseren en heeft aldus op goede gronden de aanvraag afgewezen.
10. Het beroep is derhalve ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Dit op grond van de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 april 2020 (ECLI:NL:RBMNE:2020:1443) op het beroep van eiseres en op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 augustus 2020 (202002801/1/V3) op het hoger beroep van eiseres.
3.Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
4.Artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Paragraaf B6/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 april 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:1762.
7.Zie noot 4.