In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een groothandel in Oosterse tapijten en kelims, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor [A], met het doel hem als kennismigrant in dienst te nemen. De aanvraag werd afgewezen omdat het aangeboden salaris van € 4.620,- bruto per maand niet marktconform zou zijn, volgens de adviezen van het UWV. Eiseres betwistte deze afwijzing en voerde aan dat het UWV de marktconformiteit niet correct had beoordeeld, onder andere door niet te kijken naar andere relevante salarisgegevens.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres besproken, waaronder de late indiening van het verweerschrift door verweerder en de vraag of het UWV de cao als leidend mocht beschouwen bij de beoordeling van de marktconformiteit. De rechtbank oordeelde dat de late indiening van het verweerschrift geen schending van de goede procesorde opleverde, omdat eiseres adequaat had kunnen reageren op de inhoud ervan. Wat betreft de beoordeling van het salaris, oordeelde de rechtbank dat het UWV de cao terecht als leidend had beschouwd en dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren om aan te tonen dat het salaris van [A] marktconform was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de mvv-aanvraag in stand bleef. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.