In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het UWV. Eiseres, die eerder een WIA-uitkering had ontvangen vanwege psychische klachten, was van mening dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte was vastgesteld op minder dan 35%. Het UWV had op 9 april 2021 besloten haar uitkering per 8 oktober 2021 te beëindigen, omdat zij niet langer arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde haar bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV. Deze rapporten moesten voldoen aan bepaalde voorwaarden, zoals zorgvuldigheid en begrijpelijkheid. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiseres op 8 oktober 2021 niet langer arbeidsongeschikt was. De verzekeringsartsen hadden de medische situatie van eiseres zorgvuldig beoordeeld en hun conclusies waren goed onderbouwd. Eiseres had aangevoerd dat haar klachten ernstiger waren dan door het UWV was aangenomen, maar de rechtbank vond dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om de rapporten van de verzekeringsartsen te weerleggen.
Eiseres had verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank concludeerde dat het UWV de WIA-uitkering van eiseres terecht had beëindigd en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen gelijk, wat betekende dat zij ook geen proceskosten vergoed zou krijgen. De uitspraak werd gedaan door rechter M.A. Broekhuis, in aanwezigheid van griffier J.B.C. Hoeksel.