Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 23 februari 2021 met producties 1 t/m 15;
- het tussenvonnis in het incident tot oproeping in vrijwaring van 19 mei 2021;
- de conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie van 30 juni 2021 met producties t/m 25;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 11 augustus 2021 met producties 16 t/m 21; het tussenvonnis van 8 april 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de verklaring van [eiseres] van 9 augustus 2022;
- de brief met producties 26 t/m 28 van de zijde van [gedaagde] .
- voor [eiseres] mevrouw [naam] , dochter van [eiseres] , vergezeld van haar partner en bijgestaan door mr. Quist voornoemd;
- [gedaagde] in persoon, vergezeld van haar echtgenoot en bijgestaan door mr. Van Beuningen voornoemd.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
gemeenschappelijke huishouding’ in beschikking II en het begrip ‘
samenwoning’ in beschikking IV van het testament moeten worden uitgelegd. Aan de hand van de uitleg dient de rechtbank vast te stellen of de samenwoning wel of niet is geëindigd vóór overlijden van erflater en de beschikkingen in het testament ten gunste van [eiseres] al dan niet van kracht zijn gebleven.
geendoorslaggevende voorwaarde was om [eiseres] tot zijn enig erfgename te benoemen en om van samenwoning te kunnen spreken. Uit het testament volgt dus niet dat de (enkele) uitschrijving in 2000 van erflater op het adres van [eiseres] en inschrijving op het adres van erflater, heeft geleid tot het eindigen van de samenwoning tussen [eiseres] en erflater en van de onderhouds- en verzorgingsplicht die hij jegens haar voelde. Het standpunt van [gedaagde] dat het testament in 2000 enkel door die uit- en inschrijving zijn kracht heeft verloren, kan dan ook niet gevolgd worden.