ECLI:NL:RBDHA:2022:10016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
C/09/608675 / HA ZA 21-247
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een testament en de gevolgen van beëindiging van samenwoning op erfrechtelijke aanspraken

In deze zaak gaat het om de uitleg van het testament van erflater, die op 27 juli 2020 is overleden. De eiseres, in hoedanigheid van executeur en als enig erfgename, vordert een verklaring voor recht dat zij de enige erfgename is van erflater, terwijl de gedaagde, de zus van erflater, zich als vereffenaar heeft opgesteld. De rechtbank moet vaststellen of de samenwoning tussen erflater en eiseres, die sinds 1986 een gemeenschappelijke huishouding voerden, is geëindigd door de uitschrijving van erflater in 2000. De rechtbank concludeert dat de samenwoning niet is geëindigd en dat de bepalingen in het testament ten gunste van eiseres van kracht zijn gebleven. De gedaagde heeft onrechtmatig gehandeld door als vereffenaar op te treden en de nalatenschap af te wikkelen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres toe, inclusief een voorschot op schadevergoeding en de verplichting voor gedaagde om rekening en verantwoording af te leggen.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/608675 / HA ZA 21-247
Vonnis van 5 oktober 2022
in de zaak van
[eiseres]
in hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater] , althans als zijn enig erfgename, althans pro se,
te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.P. Quist te Dordrecht,
tegen
[gedaagde]
in hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van [erflater] , althans als zijn enig erfgename, althans pro se,
te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. Ch.M. van Beuningen te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 februari 2021 met producties 1 t/m 15;
  • het tussenvonnis in het incident tot oproeping in vrijwaring van 19 mei 2021;
  • de conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie van 30 juni 2021 met producties t/m 25;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 11 augustus 2021 met producties 16 t/m 21; het tussenvonnis van 8 april 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de verklaring van [eiseres] van 9 augustus 2022;
  • de brief met producties 26 t/m 28 van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Op 23 augustus 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen:
  • voor [eiseres] mevrouw [naam] , dochter van [eiseres] , vergezeld van haar partner en bijgestaan door mr. Quist voornoemd;
  • [gedaagde] in persoon, vergezeld van haar echtgenoot en bijgestaan door mr. Van Beuningen voornoemd.
Van hetgeen op zitting is besproken is aantekening gehouden en deze aantekeningen zijn in het griffiedossier gevoegd.
1.3.
Ter zitting is aan partijen medegedeeld dat op 5 oktober 2022 vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Dit geschil gaat over de uitleg van het testament van [erflater] , geboren in 1941 en overleden op 27 juli 2020 (hierna: erflater). [eiseres] is in het testament als zijn enig erfgename aangewezen. [gedaagde] is de zus van erflater. Indien het wettelijk erfrecht van toepassing is, zou zij zijn enig erfgename zijn.
2.2.
Erflater heeft in zijn testament, verleden op 5 maart 1999 (hierna het testament), als volgt bepaald:
II. Mede ter voldoening aan zijn natuurlijke verbintenis tot haar verzorging en onderhoud te benoemen tot zijn enige erfgename: Mevrouw [eiseres] , 1940, met wie testateur sedert augustus 1986 een gemeenschappelijke huishouding voert.
III. Voor het geval genoemde [eiseres] niet zijn enige erfgename zou blijken te zijn, haar te legateren al de roerende en onroerende goederen, welke tot zijn nalatenschap zullen behoren, of wel zovele en zodanige daarvan als zij zal verkiezen, zulks onder de last van inbreng in testateurs nalatenschap van de waarde van al hetgeen zij uit dit legaat aanvaarden zal, te bepalen in onderling overleg en bij gebreke van overeenstemming op de wijze als voorgeschreven voor boedelscheidingen waarbij minderjarigen betrokken zijn;
IV. De hiervoor sub II en III gemaakte beschikkingen ten aanzien van [eiseres] voornoemd zijn alleen van kracht indien de samenwoning tussen testateur en mevrouw [eiseres] voornoemd eindigt door testateurs overlijden en [eiseres] niet binnen 90 dagen nadien komt te overlijden;
V. Te benoemen tot uitvoerster zijner uiterste wilsbeschikkingen, verzorgster zijner begrafenis of crematie, beredderaarster van zijn nalatenschap, Mevrouw [eiseres] voornoemd, en haar als zodanig te verlenen nevens alle macht en gezag van rechtswege aan die betrekking verbonden, het recht tot inbezitneming van de goederen zijner nalatenschap gedurende de tijd dat de afwikkeling voortduurt, ook als dat langer dan een jaar mocht zijn.
2.3.
Ten tijde van het opmaken van het testament woonden erflater en [eiseres] al enkele jaren samen op het adres [adres 1] te [plaats 1] (het adres c.q. de woning van [eiseres] ). Erflater heeft zich in februari 1991 op het adres van [eiseres] ingeschreven.
2.4.
In 2000 heeft erflater een woning gekocht op de [adres 2] te [plaats 1] (hierna: de woning van erflater), op enkele minuten lopen van de woning van [eiseres] . Erflater heeft zich op 14 december 2000 in het bevolkingsregister op de [adres 2] laten inschrijven. Erflater heeft zijn woning na een renovatie vanaf 2001 verhuurd aan een van de dochters van [eiseres] . Deze dochter heeft de woning van erflater medio 2010 verlaten. Vanaf 2012 sliep erflater ’s nachts in zijn woning.
2.5.
Erflater is tot zijn overlijden ingeschreven geweest op het adres van zijn woning.
2.6.
In 2020 is erflater ernstig ziek geworden. Hij is in de woning van [eiseres] door [eiseres] en haar dochters verpleegd en daar op 27 juli 2020 overleden. Daags voor zijn overlijden heeft erflater een schriftelijke verklaring opgesteld over hetgeen met zijn nalatenschap moest gebeuren. Daarvan is ook een video-opname gemaakt.
[eiseres] en haar dochters hebben een rouwannonce opgesteld en het afscheid van erflater geregeld.
2.7.
Erflater en [gedaagde] hadden op het moment van overlijden van erflater al 35 jaar geen of nauwelijks contact met elkaar. Erflater heeft [gedaagde] laten weten dat hij daar geen behoefte aan had.
2.8.
Op 8 oktober 2020 heeft een kandidaat-notaris een verklaring van erfrecht afgegeven aan [gedaagde] . In een brief van 3 maart 2021 heeft de kandidaat-notaris daarover het volgende geschreven. Zij heeft in het bevolkingsregister gezien dat erflater zich op 14 december 2000 heeft uitgeschreven op het adres van de woning van [eiseres] en zich heeft ingeschreven op het adres van de woning van erflater. Daaruit heeft de kandidaat-notaris de conclusie getrokken dat de samenwoning tussen erflater en [eiseres] met ingang van die datum is beëindigd. Gelet op de beschikking onder IV in het testament is volgens de kandidaat-notaris de werking van de beschikking onder II in het testament opgehouden en is het wettelijke erfrecht van toepassing. Op grond daarvan heeft zij [gedaagde] in de verklaring van erfrecht aangewezen als enig erfgename van erflater. Door de beneficiaire aanvaarding is [gedaagde] vereffenaar geworden en bevoegd om de nalatenschap af te wikkelen, aldus de kandidaat-notaris. Aan de executeursbenoeming onder V van het testament wordt daarom volgens de kandidaat-notaris niet toegekomen.
2.9.
De raadsman van [eiseres] heeft [gedaagde] per brief van 23 december 2020 gevraagd te bevestigen dat [eiseres] als enig erfgename van erflater moet worden beschouwd. [gedaagde] heeft dat niet bevestigd.
2.10.
[gedaagde] heeft de woning van erflater verkocht en de nalatenschap van erflater afgewikkeld als ware zij enig erfgename.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. een verklaring voor recht dat [eiseres] enig erfgename is van erflater en executeur van zijn nalatenschap, in de plaats van [gedaagde] ;
2. [gedaagde] pro se of qq te veroordelen aan [eiseres] te voldoen, qq dan wel pro se: al hetgeen zij heeft ontvangen uit hoofde van de nalatenschap van erflater, waaronder een ordner met administratieve bescheiden, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag die [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
3. een verklaring voor recht dat [gedaagde] , pro se althans qq, onrechtmatig heeft gehandeld door op te treden als executeur in de nalatenschap van erflater, althans in haar zorgplicht tekort is geschoten door buiten [eiseres] qq of pro se de woning van erflater te verkopen, welke schade nader opgemaakt moet worden bij staat en vereffend volgens de wet, met een voorschot van € 10.000, vermeerderd met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
4. [gedaagde] te veroordelen om rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid als executeur in de nalatenschap van erflater, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
5. [gedaagde] te veroordelen de door de notaris op 8 oktober 2020 verstrekte verklaring van erfrecht te retourneren met bewijs van ontvangst door de notaris en dit ontvangstbewijs aan [eiseres] te verschaffen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag dat zij in gebreke mocht blijven;
6. [gedaagde] te veroordelen in de (proces)kosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[eiseres] voert aan dat de samenwoning tussen erflater en haarzelf heeft voortgeduurd tot overlijden van erflater en door dat overlijden is geëindigd. De sub II van het testament genoemde beschikking is van kracht gebleven. Op grond daarvan is [eiseres] enig erfgename van erflater. [gedaagde] heeft in strijd daarmee gehandeld door onbevoegd de nalatenschap op te eisen en onder meer de woning van erflater te verkopen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert samengevat - veroordeling van [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van € 4.800, althans een bedrag van € 800, vermeerderd met rente en kosten, met veroordeling van [eiseres] in de kosten in reconventie.
3.6.
[gedaagde] voert aan dat [eiseres] ten onrechte (1) een bedrag van € 2.000 op 15 juli 2020, (2) een bedrag van € 2.000 op 25 juli 2020 en (3) een bedrag van € 800 op 30 juli 2020 van de rekening van erflater heeft overgemaakt op haar betaalrekening. Dit was onrechtmatig omdat [eiseres] niet bevoegd was dit te doen.
3.7.
[eiseres] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Samenvatting
4.1.
Hoe moeten de begrippen ‘gemeenschappelijke huishouding’ en ‘samenwoning’ in het testament van erflater worden uitgelegd? En is de samenwoning tussen erflater en [eiseres] vóór het overlijden van erflater geëindigd, onder meer doordat erflater zich in 2000 op een ander adres heeft ingeschreven? Het antwoord op deze vragen is bepalend voor de vraag wie erfgename is in de nalatenschap van erflater, [eiseres] of [gedaagde] . Dat is de kern van het geschil tussen partijen.
De rechtbank zal hierna vaststellen hoe het testament moet worden uitgelegd en aan de hand van die uitleg concluderen dat de samenwoning tussen erflater en [eiseres] niet is geëindigd vóór overlijden van erflater. Dat betekent dat [eiseres] enig erfgename van erflater is en executeur in zijn nalatenschap. De vorderingen die op dat uitgangspunt zijn gebaseerd heeft [eiseres] als executeur en pro se kunnen instellen en zullen worden toegewezen jegens [gedaagde] pro se.
De standpunten van partijen
4.2.
[eiseres] stelt dat zij en erflater sinds 1986 onafgebroken een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd, die enkel is geëindigd door het overlijden van erflater, zodat het testament nog volledig van kracht was bij zijn overlijden. Niet doorslaggevend is dat erflater zich in 2000 vanaf het adres van [eiseres] op een ander adres heeft ingeschreven, omdat de woning van [eiseres] (ook) nadien voor erflater het zwaartepunt van zijn verblijf was, hij daar met [eiseres] een gemeenschappelijke huishouding bleef voeren en een affectieve relatie had. Ook toen erflater vanaf 2012 in zijn woning sliep bleef sprake van een affectieve relatie, waarin [eiseres] en erflater voor elkaar zorgden en gezamenlijk bijdroegen aan de gezamenlijke huishouding. De laatste maanden voor zijn overlijden heeft [eiseres] erflater in haar woning verzorgd. [eiseres] onderbouwt het bestaan van de affectieve relatie en de gemeenschappelijke huishouding onder meer met verklaringen van familieleden, vrienden en buren. Dat erflater wilde dat [eiseres] zou erven volgt ook uit zijn verklaring vlak vóór zijn overlijden, aldus [eiseres] .
4.3.
[gedaagde] betoogt dat het begrip samenwoning, zoals bedoeld in beschikking IV van het testament, strikt moet worden geïnterpreteerd. De samenwoning is geëindigd in 2000 toen erflater zich vanuit het adres van de woning van [eiseres] op het adres [adres 2] inschreef. Dat erflater daar woonde volgt onder meer ook uit de post die naar dat adres gestuurd werd. Erflater heeft bovendien interesse gehad in andere vrouwen. Dat volgt uit de verklaring van een nicht van erflater, aldus [gedaagde] .
De uitleg van het testament aan de hand van artikel 4:46 BW
4.4.
Het testament van erflater is verleden op 5 september 1999. Erflater is overleden na inwerkingtreding van het huidig erfrecht op 1 januari 2003. De maatstaf voor de uitleg van een testament staat in artikel 4:46 BW, dat op grond van artikel 68a Overgangswet Nieuw BW onmiddellijke werking heeft en overigens niet wezenlijk afwijkt van het voorheen geldende erfrecht. Op grond van het eerste lid van artikel 4:46 BW dient bij de uitleg van het testament te worden gelet op de verhoudingen die het testament kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt.
Artikel 4:46 lid 2 BW bepaalt dat daden of verklaringen van de erflater die niet in het testament staan slechts voor de uitleg mogen worden gebruikt, indien de inhoud van het testament zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin hebben.
4.5.
De relevante bepalingen uit het testament luiden:
II. Mede ter voldoening aan zijn natuurlijke verbintenis tot haar verzorging en onderhoud te benoemen tot zijn enige erfgename: Mevrouw [eiseres] , 1940, met wie testateur sedert augustus 1986 een gemeenschappelijke huishouding voert.
IV. de hiervoor sub II (…) gemaakte beschikkingen ten aanzien van [eiseres] voornoemd zijn alleen van kracht indien de samenwoning tussen testateur en mevrouw [eiseres] voornoemd eindigt door testateurs overlijden en [eiseres] niet binnen 90 dagen nadien komt te overlijden.
4.6.
De rechtbank moet aan de hand van de maatstaf uit artikel 4:46 lid 1 BW nagaan hoe het begrip ‘
gemeenschappelijke huishouding’ in beschikking II en het begrip ‘
samenwoning’ in beschikking IV van het testament moeten worden uitgelegd. Aan de hand van de uitleg dient de rechtbank vast te stellen of de samenwoning wel of niet is geëindigd vóór overlijden van erflater en de beschikkingen in het testament ten gunste van [eiseres] al dan niet van kracht zijn gebleven.
Inschrijving op hetzelfde adres niet bepalend voor ‘samenwoning’; gemeenschappelijke huishouding
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat erflater met het testament de wil heeft geuit af te wijken van de erfopvolging bij versterf. Verder stelt de rechtbank vast dat erflater in beschikking II [eiseres] tot enig erfgename heeft willen aanwijzen om aan zijn verzorgings- en onderhoudsplicht jegens haar te voldoen. Die plicht baseerde hij mede op de gemeenschappelijke huishouding die zij sinds augustus 1986 voerden. Erflater heeft zich niet eerder dan in 1991 op het adres van [eiseres] ingeschreven. Hoewel hij dus vanaf 1986 tot 1991 niet op hetzelfde adres als [eiseres] stond ingeschreven, beschouwde hij deze periode wel als periode waarin hij en [eiseres] een gemeenschappelijke huishouding voerden en baseerde hij op die periode zijn plicht tot verzorging en onderhoud jegens [eiseres] en zijn wil haar uitdrukkelijk als enig erfgename aan te wijzen. Die omstandigheden achtte erflater kennelijk bepalend voor hetgeen hij verstond onder de term ‘samenwoning’ in beschikking IV.
4.8.
Uit die omstandigheden waaronder het testament is gemaakt en die verhoudingen die erflater daarin kennelijk wenste te regelen volgt dat inschrijving op hetzelfde adres voor erflater
geendoorslaggevende voorwaarde was om [eiseres] tot zijn enig erfgename te benoemen en om van samenwoning te kunnen spreken. Uit het testament volgt dus niet dat de (enkele) uitschrijving in 2000 van erflater op het adres van [eiseres] en inschrijving op het adres van erflater, heeft geleid tot het eindigen van de samenwoning tussen [eiseres] en erflater en van de onderhouds- en verzorgingsplicht die hij jegens haar voelde. Het standpunt van [gedaagde] dat het testament in 2000 enkel door die uit- en inschrijving zijn kracht heeft verloren, kan dan ook niet gevolgd worden.
Is de samenwoning of gemeenschappelijke huishouding na 2000 verbroken?
4.9.
Als overwogen heeft erflater [eiseres] tot zijn enige erfgename willen benoemen omdat hij door hun gemeenschappelijke huishouding een onderhouds- en verzorgingsplicht voelde. Voor de vraag of de ‘samenwoning’ op enig moment na december 2000 is geëindigd is dus van belang of die gemeenschappelijke huishouding en de onderhouds- en verzorgingsplicht is geëindigd.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat erflater en [eiseres] ook na 2000 op het adres van [eiseres] een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd tot in ieder geval 2012. Erflater had zich in 2000 weliswaar laten uitschrijven en zich ingeschreven op het adres van de woning, die hij had gekocht, maar bleef, onweersproken, feitelijk wonen in de woning van [eiseres] en verhuurde zijn woning aan een dochter van [eiseres] . De rechtbank stelt vast dat de gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse zorg in deze periode niet is geëindigd.
4.11.
[eiseres] heeft verder gesteld dat erflater vanaf 2012 weliswaar in zijn woning sliep, maar dat het zwaartepunt van zijn leven zich nog steeds in de woning van [eiseres] afspeelde. De wederzijdse zorg en affectieve relatie is ook niet geëindigd. [eiseres] en erflater bleven voor elkaar zorgen, deden veel samen, droegen beide bij aan de gezamenlijke huishouding en gingen altijd samen op vakantie. [eiseres] heeft dit onderbouwd met onder meer verklaringen van familieleden, vrienden en omwonenden en bewijsstukken van wederzijdse bijdragen aan de gemeenschappelijke huishouding, zoals kosten voor een lease-auto. Dat de affectieve relatie tot overlijden van erflater is blijven voortduren blijkt verder uit het gegeven dat erflater in de laatste maanden voor zijn overlijden in het huis van [eiseres] is verbleven en door haar is verzorgd, aldus [eiseres] .
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] toereikend onderbouwd dat zij en erflater tot aan diens overlijden een wederzijdse zorg- en onderhoudsverplichting jegens elkaar voelden en een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd als bedoeld in beschikking II en IV van het testament. De rechtbank hecht daarbij belang aan de gedetailleerde verklaringen van [eiseres] zelf, haar familieleden, vrienden en omwonenden, die onderschrijven dat zij altijd samen waren, de overgelegde foto’s, het gegeven dat [eiseres] en erflater kosten deelden voor onder meer een lease-auto, en tenslotte de zorg die [eiseres] en haar dochters voor erflater hebben gehad in de woning van [eiseres] gedurende de laatste maanden van zijn leven.
[gedaagde] heeft daar onvoldoende tegenover gezet. De ongedateerde verklaring van haar nicht zegt niets concreets over de zorg- en onderhoudsverplichting en de gemeenschappelijke huishouding van [eiseres] en erflater. Hetzelfde geldt voor poststukken die naar het adres van erflater zijn gestuurd. [eiseres] heeft daarover terecht opgemerkt dat die post gerelateerd was aan zijn woning c.q. inschrijving, maar niet in de weg staat aan een gemeenschappelijke huishouding op het adres van [eiseres] . [gedaagde] heeft zelf gedurende 35 jaar tot aan zijn overlijden geen of nauwelijks contact gehad met erflater en kan niet uit eigen waarneming over de gemeenschappelijke huishouding van [eiseres] en erflater verklaren. Op grond van het gemotiveerde en met bewijsstukken onderbouwde standpunt van [eiseres] komt de rechtbank tot het oordeel dat de wederzijdse zorg- en onderhoudsplicht en de gemeenschappelijke huishouding niet is geëindigd tot het overlijden van erflater. De beschikkingen in het testament ten gunste van [eiseres] zijn van kracht gebleven en [eiseres] is dus de enige erfgename van erflater. Aan verdere bewijslevering komt de rechtbank niet toe.
Verklaring van erflater vlak voor diens overlijden
4.13.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat voor zover al geoordeeld zou kunnen worden dat het testament geen duidelijke zin zou hebben, in de betekenis van artikel 4:46 lid 2 BW, de schriftelijke verklaring van erflater vlak voor zijn overlijden en de video-opname daarvan duidelijk maken dat erflater heeft gewild dat [eiseres] , en niet [gedaagde] , als zijn enig erfgename zou worden aangewezen. Ook de redelijkheid en billijkheid staan aan een andere uitleg in de weg. Erflater heeft zijn testament niet herroepen, nooit verklaard dat er geen onderhouds- en verzorgingsverplichting jegens [eiseres] meer bestond en nimmer verklaard dat het zijn wil was dat zijn zus zijn enig erfgename zou zijn.
Vordering in conventie onder 1
4.14.
Het voorgaande brengt mee dat de beschikkingen onder II en IV van het testament van kracht zijn gebleven, dat [eiseres] enig erfgename is en op grond van beschikking V in het testament executeur is van de nalatenschap. [eiseres] heeft haar vorderingen als executeur en pro se, als enig erfgename, kunnen instellen. [gedaagde] is geen erfgename, en kan daarom ook geen vereffenaar zijn. Zij is evenmin executeur. De vordering onder I zal tegen haar pro se worden toegewezen.
Vordering in conventie onder 2 tot en met 5
4.15.
Gelet op het voorgaande kan de vordering onder 2 van het petitum (zie 3.1.) in beginsel tegen [gedaagde] pro se worden toegewezen. In de omstandigheid dat [eiseres] , buiten de ordner met administratieve bescheiden, niet nader heeft bepaald wat [gedaagde] heeft ontvangen uit hoofde van de nalatenschap van erflater, ziet de rechtbank aanleiding om de gevorderde dwangsom slechts op te leggen in verband met de ordner met administratieve bescheiden en om de dwangsom te verminderen tot een bedrag van € 100, per dag die [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen na verloop van een week na de datum van dit vonnis.
4.16.
Uit het voorgaande volgt ook dat [gedaagde] niet bevoegd was om als vereffenaar op te treden in de nalatenschap van erflater en deze af te wikkelen als ware zij enig erfgename. In zoverre heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres] . [gedaagde] heeft de woning van erflater verkocht en al hetgeen zij daaruit heeft ontvangen geïncasseerd, terwijl [eiseres] als enig erfgename gerechtigd was tot de nalatenschap. [gedaagde] heeft zich beroepen op het handelen van de kandidaat-notaris en de verklaring voor erfrecht, maar daarin kan, gelet ook op het oordeel over de uitleg van het testament, geen rechtvaardigingsgrond worden gevonden. De kandidaat-notaris heeft (te) beperkt onderzoek gedaan. Haar handelen moet [gedaagde] worden toegerekend. [gedaagde] is aan het standpunt van de kandidaat-notaris blijven vasthouden, ook nadat zij begrepen heeft dat erflater na de uitschrijving in 2000 feitelijk nog in de woning van [eiseres] is blijven samenwonen en op de hoogte is gesteld van de wederzijdse zorgplicht die [eiseres] en erflater tot diens overlijden voor elkaar hebben gevoeld. [gedaagde] heeft zelf verder kennelijk geen onderzoek gedaan.
4.17.
De schade die [eiseres] door het handelen van [gedaagde] heeft geleden, kan in dit vonnis niet begroot worden, als bedoeld in artikel 612 Rv, omdat daarvoor informatie ontbreekt. Die schade zal dus nader moeten worden opgemaakt bij staat, maar zal niet minder zijn dan het netto saldo van de nalatenschap. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat na afwikkeling van de nalatenschap nog een bedrag van € 35.000 resteert. Namens [eiseres] is voldoende toegelicht dat zij, gelet op haar gevorderde leeftijd, recht en belang heeft op een voorschot van de schade, die de rechtbank conform het gevorderde onder 3 zal stellen op € 10.000, vermeerderd met de wettelijke rente zoals gevorderd.
Ter zitting is verder de vraag opgeworpen voor wiens rekening de door [gedaagde] afgedragen erfbelasting komt. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het in de risicosfeer van [gedaagde] dat het voor haar geldende hoge tarief aan erfbelasting is opgelegd en betaald en kan zij dit niet aan [eiseres] tegenwerpen. Bovendien ligt het in de macht van [gedaagde] om de fiscus te verzoeken de aanslag erfbelasting ongedaan te maken.
4.18.
[eiseres] heeft verder als enig erfgename recht en belang bij toewijzing van de vordering onder 4 tot het afleggen van rekening en verantwoording door [gedaagde] over de afwikkeling van de nalatenschap. Ter zitting zijn daarover afspraken gemaakt, maar zonder dat daarbij termijnen zijn afgesproken. De hoogte van de dwangsom zal de rechtbank als volgt beperken: € 100 per dag voor elke dag dat [gedaagde] na verloop van drie weken na de datum van dit vonnis in gebreke blijft rekening en verantwoording af te leggen.
4.19.
[eiseres] heeft als enig erfgename eveneens recht en belang bij toewijzing van de vordering onder 5 verband houdend met de verklaring van erfrecht zoals gevorderd. De hoogte van de dwangsom zal de rechtbank als volgt beperken: € 100, per dag voor elke dag dat [gedaagde] na verloop van een week na de datum van dit vonnis in gebreke blijft aan deze vordering te voldoen.
4.20.
Mede gelet op de leeftijd van [eiseres] wegen de belangen van [eiseres] bij uitvoerbaar bij voorraadverklaring zwaarder dan de belangen van [gedaagde] bij het achterwege laten daarvan. De vorderingen zullen daarom uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, met uitzondering van de verklaringen voor recht.
in reconventie
4.21.
Uit hetgeen in conventie is geoordeeld volgt dat de vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen.
Proceskosten in conventie en reconventie
4.22.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [eiseres] enig erfgename is van erflater en executeur van zijn nalatenschap, in de plaats van [gedaagde] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] pro se al hetgeen zij heeft ontvangen uit hoofde van de nalatenschap van erflater, waaronder een ordner met administratieve bescheiden, aan [eiseres] te voldoen, voor wat betreft de ordner met administratieve bescheiden op straffe van een dwangsom van € 100 voor iedere dag die [gedaagde] na verloop van een week na de datum van dit vonnis in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen;
5.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde] pro se, onrechtmatig heeft gehandeld door op te treden als vereffenaar/ executeur in de nalatenschap van erflater, althans in haar zorgplicht tekort is geschoten door buiten [eiseres] qq of pro se de woning van erflater te verkopen, welke schade nader opgemaakt moet worden bij staat en vereffend volgens de wet;
5.4.
verwijst de procedure daarvoor naar de schadestaat;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een voorschot van € 10.000 aan [eiseres] , binnen een week na de datum van dit vonnis, vermeerderd met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] om rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid als vereffenaar/ executeur in de nalatenschap van erflater, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100 voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft na verloop van drie weken na de datum van dit vonnis;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] de door de notaris op 8 oktober 2020 verstrekte verklaring van erfrecht te retourneren met bewijs van ontvangst door de notaris en dit ontvangstbewijs aan [eiseres] te verschaffen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100 per dag dat zij, na verloop van een week na de datum van dit vonnis, in gebreke mocht blijven;
5.8.
verklaart dit vonnis in conventie, met uitzondering van de verklaringen voor recht, tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.11.
wijst de vorderingen af;
5.12.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: