6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
De verdachte heeft samen met anderen openlijk geweld gepleegd tegen het slachtoffer. Het slachtoffer zou het broertje van de verdachte hebben gepest en bedreigd en dat wilden de verdachte en zijn medeverdachten stoppen. In plaats van uitpraten, kwam het echter tot een gevecht. Het slachtoffer is tijdens deze vechtpartij met een hamer op zijn hoofd geslagen. Ook zijn er klappen uitgedeeld.
De verdachte heeft door hier aan mee te doen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten hebben doorgaans grote impact op de slachtoffers. Er is letsel en pijn veroorzaakt. Deze gebeurtenis kan traumatiserend zijn, en mogelijk tot langdurige psychische schade leiden. Bovendien versterkt dit feit, doordat het op de openbare weg gebeurt, in hoge mate gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken.
Dat de verdachte aangeeft te hebben willen opkomen voor zijn broertje, is geen rechtvaardiging voor wat hij heeft gedaan. Hij had, juist als oudere broer, moeten voorkomen dat er geweld werd gebruikt. Dit is een voorbeeld van voor eigen rechter spelen en dat kan niet worden getolereerd. De verdachte heeft daarom, anders dan hij en zijn ouders denken, wel straf verdiend.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 september 2022. Dit rapport houdt het volgende in.
De kans op herhaling van strafbaar gedrag is zeer laag. Uit het onderzoek van de Raad komen alleen maar beschermende factoren naar voren. Enerzijds liggen deze beschermende factoren besloten in zijn omgeving zoals gezin/familie en de pro-sociale vriendenkring. Anderzijds liggen deze beschermende factoren vooral besloten in de positieve en pro-sociale persoonlijke kenmerken van de verdachte.
De Raad is van mening dat er bij de verdachte geen risico’s zijn voor zijn verdere ontwikkeling. Er zijn evenmin aanwijzingen voor achterliggende problematiek. Dit maakt dat er geen vaardigheidstekorten zijn gesignaleerd waar door middel van een leerstraf aan gewerkt kan worden. De Raad ziet daarnaast geen zorgen of onderliggende problematiek en ook geen criminogene factoren die aanleiding geven voor verplichte begeleiding door de jeugdreclassering.
In het geval de verdachte schuldig wordt bevonden, ziet de Raad een taakstraf in de vorm
van een werkstraf daarom als de best passende pedagogische afdoening. Hierin is meegewogen dat de verdachte twee jaar in een schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gelopen. Met de uitvoering van een werkstraf zal de verdachte een consequentie voor zijn strafbare gedrag ervaren. Mocht op de zitting blijken dat de rol van de verdachte groter is dan tot nu toe is aangenomen, dan vindt de Raad dit zeer zorgelijk. De Raad is van mening dat in elk geval een gepaste consequentie op zijn plaats is.
De deskundige [naam] , werkzaam bij de Raad, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de kans op herhaling zeer laag is. Er is waarschijnlijk sprake geweest van een eenmalig incident. De deskundige adviseert om een straf op te leggen met een op het leven van de verdachte beperkte impact. De verdachte is in staat om een taakstraf uit te voeren.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken, zoals deze ten aanzien van een aantal soorten delicten zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd. Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van de hierna te noemen duur opleggen.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden.
De redelijke termijn begint op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld, bijvoorbeeld door een inverzekeringstelling. De verdachte is op 1 september 2020 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn daarom begonnen. In deze zaak is de redelijke termijn dus met acht maanden overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die een overschrijding rechtvaardigen.
Als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf hebben opgelegd voor de duur van 80 uren. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn, maar ook vanwege de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren met aftrek van voorarrest passend en geboden is.