6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten. Hij heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een hamer op het hoofd te slaan. Daarnaast heeft hij samen met anderen openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 1] . Het slachtoffer zou de verdachte hebben gepest en bedreigd en dat wilden de verdachte en zijn medeverdachten stoppen. In plaats van uitpraten kwam het echter tot een gevecht, waarbij de verdachte zelf ook ernstige geweldshandelingen heeft gepleegd. Het feit dat het slachtoffer de verdachte eerder gepest en bedreigd heeft, is geen rechtvaardiging voor dit geweld.
Vervolgens is de verdachte medeplichtig geweest aan de geweldpleging tegen [slachtoffer 2] . Hij wist dat er gevochten zou gaan worden en hij heeft dat mogelijk gemaakt.
De verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en er mede voor gezorgd dat [slachtoffer 2] door zijn neef kon worden mishandeld. Dergelijke feiten hebben doorgaans grote impact op de slachtoffers en kunnen traumatiserend zijn, hetgeen tot langdurige psychische schade kan leiden. Bovendien versterken dergelijke feiten in hoge mate gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Beide feiten hebben plaats gevonden op de openbare weg, waardoor ook mensen die er niets mee te maken hadden, geconfronteerd werden met geweld. De verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken, en het is zorgelijk dat de verdachte, nadat hij met de politie in aanraking was geweest vanwege het slaan met de hamer, toch weer meehelpt aan een vechtpartij.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het openlijk geweld tegen auto’s. Hij heeft met klasgenoten steentjes boven het viaduct in Leidschendam op auto’s gegooid.
Er is daardoor schade veroorzaakt. De verdachte heeft zich onvoldoende gerealiseerd wat de gevolgen hadden kunnen zijn als de bestuurders van de auto’s door de schrik een ongeluk hadden veroorzaakt. De rechtbank rekent de verdachte ook dat aan.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 september 2022. Dit rapport houdt het volgende in.
Afgaande op gesprekken van de verdachte en ouders lijkt het thuis goed te gaan. Echter is de verdachte een jongen die manipulatief kan zijn richting zijn ouders. Ouders zijn
niet voldoende in staat om hier tegenwicht aan te geven. Hierdoor kan de verdachte vaak zijn eigen gang gaan. Ouders gaan teveel mee met hetgeen de verdachte wil. De verdachte heeft baat bij een behandeling gezien zijn traumatische verleden (veelvuldig gepest en suïcide pogingen). Dit is hem aangeboden maar de verdachte wil daar niet naar toe gaan. De Raad is van mening dat dit juist nodig is gezien het gedrag en houding van de verdachte.
De Raad heeft nagedacht over een taakstraf. De Raad denkt dat dit te licht is omdat de verdachte een jongen is die baat heeft bij duidelijkheid en een stok achter de deur. De verdachte is gevoelig voor consequenties en daarom adviseert de Raad een voorwaardelijke jeugddetentie. Dit is voor de verdachte de stok achter de deur om mee te werken aan de hulpverlening.
De Raad acht het van belang dat de verdachte een behandeling gaat volgen en dat de ouders opnieuw mee gaan werken aan systeemtherapie. De Raad is van mening dat toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering geïndiceerd is voor de verdachte. Het is belangrijk dat hulp vanuit de jeugdreclassering zich zal richten op de thuissituatie van de verdachte, zijn schoolgang, vrijetijdsbesteding, agressieregulatie en er moet zich komen op zijn sociale contacten. Het meewerken aan behandeling van o.a. de Waag/MST is hierin belangrijk, zodat er zicht komt en duidelijk wordt waar het gedrag van de verdachte vandaan komt, en dat hier hulp voor komt. Als de Waag niet de passende hulp kan bieden, kan er binnen de jeugdreclassering passende hulp gezocht en ingezet worden.
De deskundige [naam 1] , werkzaam bij de Raad, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het voor de verdachte belangrijk is dat er bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
De deskundige [naam 2] , werkzaam bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte van mening is dat hij geen hulp nodig heeft. Dat heeft hij echter wel. De verdachte heeft veel meegemaakt in zijn leven en daar moet hij bij ondersteund worden. De verdachte laat nu een positieve ontwikkeling zien en deze moet voortgezet worden.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken, zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd. Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank zal dat echter niet doen, in verband met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In plaats daarvan wordt een taakstraf in de vorm van een werkstraf opgelegd en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank vindt, met de Raad en de jeugdreclassering, begeleiding en bijzondere voorwaarden nodig.
Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden.
De redelijke termijn begint op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld, bijvoorbeeld door een
inverzekeringstelling. De verdachte is op 1 september 2020 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn daarom begonnen. In deze zaak is die termijn dus met acht maanden overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die een overschrijding rechtvaardigen. In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank als taakstraf een onvoorwaardelijke taakstraf hebben opgelegd voor de duur van 80 uren. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn en gezien de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren met aftrek van voorarrest passend en geboden is.