ECLI:NL:RBDHA:2021:9989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
20/6972
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis - de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor WIA-uitkering en medische rapportages

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres had eerder een uitkering op basis van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, maar deze was aanvankelijk geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van 26,71%. Na bezwaar werd dit percentage herzien naar 44,37%, en werd eiseres alsnog in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Eiseres was van mening dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling van haar beperkingen, en dat de functies die aan haar waren toegewezen niet geschikt waren.

De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld en dat de medische beoordeling van eiseres op de datum in geding (11 november 2019) juist was. Eiseres had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de beoordeling konden onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldeden die de Centrale Raad van Beroep stelt aan medische rapportages.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en bevestigd dat de toekenning van de WIA-uitkering op basis van 44,37% arbeidsongeschiktheid terecht was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6972

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

In het besluit van 23 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat eiseres per 11 november 2019 voor 26,71% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 30 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres per 11 november 2019 in aanmerking komt voor een loongerelateerde WGA-uitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) op grond van de Wet WIA, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,37%.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2021. Eiseres is verschenen, vergezeld van een vriendin ( [vriendin] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was laatstelijk werkzaam als management assistente voor gemiddeld 29 uur per week. Op 13 november 2017 is zij voor dit werk uitgevallen vanwege nekklachten. Na de beëindiging van het dienstverband is aan eiseres een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Daarna zijn ook psychische klachten ontstaan als gevolg van een gebeurtenis in het privéleven (life-event).
2.1
Op 9 augustus 2019 heeft eiseres een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. In dat kader is eiseres op 15 oktober 2019 door de primaire verzekeringsarts op het spreekuur gezien. Deze arts heeft in het rapport van 1 november 2019 opgenomen dat eiseres heeft verklaard eind 2018 de behandeling vanwege psychische problematiek te hebben afgesloten, wel geeft zij aan een neiging tot depressiviteit te hebben. Vervolgens heeft de primaire verzekeringsarts vastgesteld dat eiseres beperkt is op het gebied van matig tot zware fysieke (energetische) werkzaamheden. Lichtere belasting wordt gezien de gevonden afwijkingen wel mogelijk geacht. Eiseres is beperkt ten aanzien van de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Een objectief medisch vast te stellen substraat voor de snelle vermoeidheid is niet gevonden, zodat een urenbeperking niet kan worden aangenomen, aldus de primaire verzekeringsarts. De beperkingen in de belastbaarheid zijn vervolgens opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geldend vanaf
1 november 2019. Nadat eiseres bij verweerder heeft aangegeven dat haar psychische klachten zijn toegenomen is zij op 22 november 2019 opnieuw door de primaire verzekeringsarts op het spreekuur gezien. Vervolgens heeft deze arts op 15 januari 2020 opnieuw een rapport uitgebracht. In voornoemd rapport staat vermeld dat eiseres heeft verklaard dat de psychische klachten na het vorige onderzoek weer zijn opgevlamd, dat zij op aanraden van een nieuwe huisarts weer een afspraak heeft gemaakt met de psycholoog en dat zij op 13 januari 2020 bij de psycholoog is geweest. De primaire verzekeringsarts komt na eigen oriënterend psychisch, orthopedisch en neurologisch onderzoek tot de conclusie dat er geen reden is om aan te nemen dat er bij eiseres sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in de standaard Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden. Ook geeft de nieuwe medische informatie van de huisarts die op 10 januari 2020 werd ontvangen, alsmede de informatie van de neuroloog van 29 oktober 2019 en het aanvullend bloedonderzoek hem geen aanleiding om wijzigingen in de functionele mogelijkheden te veronderstellen.
2.2
Aan de hand van de FML zijn door de primaire arbeidsdeskundige in het rapport van 22 januari 2020 de volgende voorbeeldfuncties geschikt geacht voor eiseres: Studie- en beroepskeuze adviseur (SBC-code 763080), Acquisiteur (advertenties, reclame) verkoper (SBC-code 516180) en Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Daarnaast heeft de primaire arbeidsdeskundige reservefuncties geduid en is het maatmanloon (met indexering naar november 2019) vastgesteld op € 21,56 per uur. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat eiseres 26,71% arbeidsongeschikt is te achten en dat zij daarom geen WIA-uitkering krijgt. Hieraan zijn voornoemde rapporten van de primaire verzekeringsarts en de primaire arbeidsdeskundige ten grondslag gelegd.
3.1
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 27 juli 2020 een rapport uitgebracht. Deze arts heeft gekeken naar de dossiergegevens, de conclusie van de primaire verzekeringsarts en de overgelegde medische informatie van de reumatoloog en huisarts. Volgens de verzekeringsarts b&b bevestigt de medische informatie het medische beeld waar de primaire verzekeringsarts van uit is gegaan. Eiseres is in staat tot licht, weinig stresserende arbeid. In dergelijke arbeid wordt verdere overbelasting/overschrijding van de grenzen vermeden, zodat er geen aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts b&b onderschrijft het medisch oordeel van de primaire verzekeringsarts en ziet in het bezwaar geen aanleiding om de FML te wijzigen.
3.2
Vervolgens heeft verweerder onderzoek door de arbeidsdeskundige b&b laten verrichten. Deze arbeidsdeskundige b&b heeft in bezwaar drie maal gerapporteerd, te weten op 5 augustus 2020, 21 augustus 2020 en 25 september 2020. In het rapport van 5 augustus 2020 gaat de arbeidsdeskundige b&b onder meer in op de bezwaargronden ten aanzien van het aantal uren per week, het loon van december 2016, de opbouw IKB, de opbouw vakantietoeslag, uitbetaling restant IKB in november 2017 en ziet de arbeidsdeskundige b&b geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige. In het rapport van 21 augustus 2020 wijzigt de arbeidsdeskundige b&b de berekening van het maatmanloon, omdat de gegevens die de ex-werkgever heeft opgegeven aan de belastingdienst (volgens de ex-werkgever) niet overeenstemmen met de gegevens van de loonstroken. Volgens deze ex-werkgever moeten de loonstroken worden gevolgd. Het maatmanloon wijzigt hierdoor naar € 28,40 per uur en de maatmanomvang naar 22,10 uur per week. De arbeidsdeskundige b&b ziet aanleiding om af te wijken van de primaire arbeidsdeskundige, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage met de nieuwe berekening wijzigt naar 44,37%.
3.3
Bij brief van 31 augustus 2020 laat verweerder aan eiseres weten voornemens te zijn het primaire besluit te wijzigen, in die zin dat eiseres in aanmerking wordt gebracht voor een uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,37%. Naar aanleiding van de door eiseres ingebrachte arbeidsdeskundige bezwaren van 11 september 2020 heeft de arbeidsdeskundige b&b op 25 september 2020 opnieuw gerapporteerd. In dit rapport komt de arbeidsdeskundige b&b tot de conclusie dat de uitbetaalde vakantie-uren niet structureel voorkomen, waardoor het niet representatief is, zodat er geen aanleiding is het maatmanloon te wijzigen. De arbeidsdeskundige b&b verwijst hiertoe onder meer naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de hoogste rechter in (onder meer) arbeidsongeschiktheidszaken). [1]
3.4
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen voornoemde achtergrond gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen, in die zin dat eiseres vanaf 11 november 2019 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, naar een mate van arbeidsongeschiktheid is 44,37%. Verweerder verwijst ter onderbouwing daarvan naar de rapportages van de verzekeringsarts b&b en arbeidsdeskundige b&b.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij voert aan dat vanwege haar psychische klachten te weinig beperkingen zijn opgenomen in de FML. Volgens eiseres is de medische informatie van de huisarts en de doorverwijzing naar de GGZ onvoldoende in de beoordeling betrokken. Doordat de FML onjuist is zijn er functies geduid die niet geschikt zijn voor eiseres.
5.
De rechtbank moet aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies per 11 november 2019 juist is.
5.1
Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen mag volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren (en aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoen de rapporten aan de drie voorwaarden?
5.2
Eiseres is door de primaire verzekeringsarts gezien en zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. Daarnaast is dossieronderzoek verricht, is een anamnese afgenomen, het dagverhaal in kaart gebracht en informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b de dossiergegevens bestudeerd, de overgelegde informatie van de behandelend sector (reumatoloog en huisarts) bestudeerd en een rapport opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kon de verzekeringsarts b&b, gelet op de aanwezige informatie, volstaan met dossieronderzoek en was persoonlijk contact met eiseres niet noodzakelijk. Gelet hierop vindt de rechtbank dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Verder is duidelijk hoe de artsen tot hun beoordeling zijn gekomen en daarnaast vindt de rechtbank dat de rapporten geen tegenstrijdigheden bevatten. Dit betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
Is de medische beoordeling van het bestreden besluit juist?
5.3
Eiseres is het niet eens met de medische beoordeling. Zij vindt dat haar psychische klachten en de overgelegde medische informatie van de huisarts en de doorverwijzing naar de GGZ onvoldoende in de beoordeling is betrokken. Uit de gedingstukken is gebleken dat eiseres in 2018 kampte met psychische klachten waarvoor zij toen een EMDR behandeling heeft gehad. In die periode is eiseres in het kader van de ZW beoordeeld en vanwege haar depressieve episode is toen een diagnose gesteld (8P652) en dat heeft geleid tot meerdere beperkingen in (met name) de rubriek sociaal functioneren. In het kader van de onderhavige procedure hebben de verzekeringsartsen de medische situatie van eiseres op de datum in geding (11 november 2019) beoordeeld. Uit de rapporten van de primaire verzekeringsarts blijkt dat de primaire verzekeringsarts op de hoogte was van de psychische klachten waar eiseres in het verleden en op de datum in geding mee kampte. Voorts heeft de primaire verzekeringsarts de medische informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken, waaronder de informatie van de huisarts en de doorverwijzing naar de basis GGZ. De primaire verzekeringsarts heeft in die informatie geen aanleiding gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts b&b concludeert bij de heroverweging in bezwaar dat de primaire verzekeringsarts een duidelijk beeld heeft gevormd van de psychische/mentale status van eiseres op de datum in geding. De verzekeringsarts b&b heeft bij zijn oordeel betrokken het overgelegde journaal van de huisarts, waarin staat vermeld dat behandeling binnen basis GGZ is geadviseerd met het hoofddoel te leren om de activiteiten te begrenzen en haar energieniveau te leren beheersen. Ook de verzekeringsarts b&b ziet in die overgelegde informatie geen aanleiding om verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts b&b stelt zich op het standpunt dat de overgelegde medische informatie het medische beeld van de primaire verzekeringsarts bevestigt en dat eiseres in staat is tot licht, weinig stresserende arbeid. In het aanvullend rapport van 28 januari 2021 voegt de verzekeringsarts b&b daaraan toe dat na de datum in geding een verslechtering kan zijn opgetreden, maar dat dit geen onderdeel uitmaakt van deze procedure. Met genoemde rapportages is naar het oordeel van de rechtbank voldoende kenbaar en draagkrachtig gemotiveerd, dat de beperkingen van eiseres op een juiste wijze zijn beoordeeld. Uit de voorhanden medische gegevens is niet gebleken dat daarmee de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Nu in beroep door eiseres geen nadere medische gegevens over haarzelf zijn ingebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding tot een andersluidend oordeel te komen.
5.4
Hoewel de rechtbank zich ervan bewust is dat eiseres haar psychische klachten niet anders ervaart dan in 2018 –zoals ook ter zitting door eiseres toegelicht – kan de rechtbank bij de onderhavige beoordeling niet uitsluitend afgaan op hoe eiseres haar klachten zelf ervaart. In het kader van de arbeidsongeschiktheidswet- en regelgeving is het immers noodzakelijk dat subjectieve klachten (kunnen) worden vertaald naar beperkingen. Dat kan alleen als die klachten ook een medisch objectieve onderbouwing hebben. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiseres ervaren impact van haar psychische klachten op het dagelijks leven, ontberen de gestelde beperkingen ten aanzien van (bijvoorbeeld) conflict hanteren of omgaan met problemen van anderen ten tijde van de datum in geding die noodzakelijke medisch objectieve onderbouwing. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank geen aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen, zoals neergelegd in de medische rapporten. Voor zover de gezondheid van eiseres als gevolg van de psychische klachten verder is verslechterd na de datum in geding, kan eiseres verweerder verzoeken om een herbeoordeling. Een dergelijk verzoek leidt tot een hernieuwde beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Arbeidsdeskundige beoordeling
5.5
Nu eiseres vooral de medische beoordeling ter discussie heeft gesteld en de rechtbank er vanuit gaat dat die beoordeling juist is geweest, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties.
5.6
Wel wenst de rechtbank ten aanzien van de signalering op beoordelingspunt 1.9.6 bij de functie Studie- en beroepskeuze adviseur nog op te merken dat deze signalering ziet op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. Een signalering moet worden gezien als teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid. Na overleg met de verzekeringsarts b&b heeft de arbeidsdeskundige b&b toegelicht dat eiseres geschikt is te achten voor deze functie. De rechtbank kan deze motivering volgen en daarom is het aannemelijk dat de belasting in deze functie de belastbaarheid van eiseres niet te boven gaat. Dat eiseres zelf vindt dat zij ongeschikt is voor deze functie, omdat haar klachten niet zijn te rijmen met conflict hanteren of omgaan met problemen van anderen, houdt geen stand nu de rechtbank onder punt 5.3 en 5.4 heeft overwogen dat de medische beoordeling juist is en er op goede gronden geen verdergaande beperkingen in de rubriek sociaal functioneren zijn opgenomen in de FML.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder deugdelijk medisch en arbeidsdeskundig onderzoek heeft gedaan naar de beperkingen in arbeid op de datum in geding. Dit betekent dat aan eiseres per 11 november 2019 terecht en op goede gronden een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,37%.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis - de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 november 2013, ECLI:NL:2013:2521.