ECLI:NL:RBDHA:2021:9976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
C/09/616330 / FA RK 21-5388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over de uitvoering van verplichte zorg en wilsbekwaamheid in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2021 uitspraak gedaan over een klacht die door verzoeker was ingediend tegen de uitvoering van verplichte zorg op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, geboren in 1990, had een klacht ingediend bij de klachtencommissie over het verlenen van verplichte zorg, waaronder het toedienen van antipsychotische medicatie, en stelde dat er geen beoordeling van zijn wilsbekwaamheid had plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek en heeft de klacht beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving. De rechtbank oordeelde dat de zorgverantwoordelijke op basis van de Wvggz verplicht was om te beoordelen of verzoeker wilsbekwaam was, en dat deze beoordeling niet had plaatsgevonden in het besluit tot het verlenen van verplichte zorg. Desondanks concludeerde de rechtbank dat de zorgverantwoordelijke voldoende had onderbouwd dat verzoeker op dat moment niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen, en dat de uitvoering van de verplichte zorg derhalve rechtmatig was. De rechtbank verklaarde de klacht ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is genomen in het kader van de bescherming van de belangen van verzoeker, waarbij de rechtbank de beginselen van proportionaliteit en doelmatigheid in acht heeft genomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer
Zaak-/rekestnummer: C/09/616330 / FA RK 21-5388
Datum beschikking: 9 september 2021
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

Beschikking op het op 12 augustus 2021 ingediende verzoekschrift van:

[de man]

hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. M.S.C. Leistra te Zoetermeer,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoeker ingediend bij de klachtencommissie patiënten, regio Haaglanden (hierna: de klachtencommissie) op 8 juli 2021.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Parnassia, hierna te noemen de zorgaanbieder.

Feiten en procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- het e-mailbericht van 30 augustus 2021 van mr. Leistra met als bijlage het
e-mailbericht van 30 augustus 2021 van verzoeker.
Bij beschikking van deze rechtbank van 24 juni 2021 is een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend tot en met 15 juli 2021. Aan verzoeker wordt nu door zorgaanbieder verplichte zorg verleend krachtens een door deze rechtbank verleende zorgmachtiging van 29 juli 2021 geldend uiterlijk tot en met 29 januari 2022. Verzoeker verblijft inmiddels thuis.
Verzoeker heeft bij brief van 8 juli 2021 bij de klachtencommissie een klacht ingediend tegen het verlenen van verplichte zorg; het toedienen van antipsychotische depotmedicatie, het opnemen in een accommodatie en het beperken in het gebruik van communicatiemiddelen, op grond van artikel 10:3 lid e en f. Verzoeker heeft tevens verzocht om op grond van artikel 10:5, eerste lid, Wvggz de beslissing om verplichte zorg te verlenen, te schorsen. Ten slotte heeft hij op grond van artikel 10:11 Wvggz schadevergoeding verzocht.
Bij brief van 13 juli 2021 hebben [arts] en [psychiater] een verweer ingediend.
De klachtencommissie heeft op 12 juli 2021 het schorsingsverzoek gehonoreerd met betrekking tot het toedienen van medicatie in afwachting van de beslissing op de klacht. Het schorsingsverzoek is voor het overige afgewezen.
De klachtencommissie heeft op 16 juli 2021 de onderdelen 1 en 3 van de klacht ongegrond verklaard en verzoeker in zijn klacht met betrekking tot onderdeel 2 niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing heeft de klachtencommissie op 16 juli 2021 telefonisch aan verzoeker meegedeeld en op schrift op 29 juli 2021 aan verzoeker toegezonden.
Verzoeker heeft bij verzoekschrift verzocht de door hem ingediende klacht tegen dwangmedicatie alsnog gegrond te verklaren, alsmede om hem een schadevergoeding toe te kennen.
Op 1 september 2021 is het verzoekschrift ter zitting van deze rechtbank behandeld.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen gelijktijdig via Skype gehoord door de rechter-commissaris omdat het houden van een fysieke zitting vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus niet mogelijk was:
- verzoeker, in het bijzijn van de [psychiater] en de [arts] ;
- de advocaat.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien het verzoekschrift binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
Klachtgrond 1:
Verzoeker stelt thans dat de zorgverantwoordelijke op grond van artikel 8:9 Wvggz behoort te beoordelen of verzoeker tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, dat wil zeggen of hij wilsbekwaam is. Als dat het geval is, moeten zijn wensen en voorkeuren worden nageleefd, tenzij zich de uitzonderingen voordoen van artikel 8:9 lid 4 onder b Wvggz. Niet is gebleken dat er in deze zaak een beslissing op de voet van artikel 1:5 Wvggz is genomen, inhoudende dat verzoeker wilsonbekwaam zou zijn. De uitvoering van verplichte zorg is dan ook niet in overeenstemming met de wet en het toedienen van medicatie is derhalve onrechtmatig, aldus verzoeker.
De rechtbank stelt allereerst vast dat, hoewel deze grond bij de klachtencommissie niet is benoemd en de klachtencommissie hier dan ook niet bij de motivering van haar beslissing op in is gegaan, deze grond in de beroepsprocedure door de rechtbank kan worden beoordeeld. De beroepsgrond betreft immers een nadere onderbouwing van het bij de klacht geformuleerde betoog waarbij verzoeker heeft ontkend dat sprake is van een psychische stoornis en gesteld dat het toedienen van dwangmedicatie in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel.
Vervolgens komt de rechtbank bij de beoordeling van de beroepsgrond dat het toedienen van medicatie onrechtmatig is, nu er in het besluit tot het verlenen van verplichte zorg van
7 juli 2021 niet is beoordeeld of verzoeker wilsonbekwaam is.
In artikel 8:9 lid 4 Wvggz is onder meer bepaald dat de zorgverantwoordelijke, indien verplichte zorg wordt toegepast, onverminderd het bepaalde in artikel 1:5, na overleg met de vertegenwoordiger in het dossier met vermelding van de datum en het tijdstip schriftelijk vastlegt of betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is, en er een acuut levensgevaar dreigt voor betrokkene dan wel er een aanzienlijk risico is voor een ander op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, of om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
Uit de artikelsgewijze toelichting bij dit artikel blijkt dat per toepassing van verplichte
zorg dient te worden bezien of betrokkene wilsonbekwaam is, dan wel in geval van geconstateerde wilsbekwaamheid, of het honoreren van het verzet leidt tot acuut levensgevaar voor betrokkene, dan wel leidt tot een aanzienlijk risico voor
een ander op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, of ernstige psychische, materiële of financiële schade, dan wel om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, ernstig te verwaarlozen of ernstig maatschappelijk teloor te gaan. Het vierde lid van artikel 8:9 verplicht de zorgverantwoordelijke in dat verband om deze gegevens ter waarborging van de belangen van betrokkene vast te leggen. De verplichting, bedoeld in artikel 1:5, is de meer algemene verplichting voor de zorgverantwoordelijke om de wilsonbekwaamheid van betrokkene vast te leggen in relatie tot de rol van de vertegenwoordiger. De verplichting van het vierde lid van artikel 8:9 ziet specifiek op de toepassing van bepaalde handelingen ter uitvoering van de crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging
Ten aanzien van de invulling van het begrip wils(on)bekwaamheid is in de wetsgeschiedenis onder meer het volgende naar voren gebracht.
“Uit de vele bijeenkomsten met de veldpartijen is gebleken dat het begrip wils(on)bekwaamheid tot een meerledige interpretatie aanleiding geeft. Niet in de laatste plaats komt dat door het gebruik van de term “wilsbekwaamheid”. Dit werkt spraakverwarring in de hand. Met wilsbekwaamheid wordt in juridische zin gedoeld op het vermogen van een persoon om ter zake van specifieke afwegingen op het terrein van de zorg te komen tot een “redelijke waardering van zijn belangen”. In deze context gaat het niet om de vaardigheid om de wil te uiten – die is in veel gevallen ook bij een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld nog intact –, maar om het oordeels- en besluitvormingsvermogen van de persoon in kwestie. Het oordeels- en besluitvormingsvermogen van iemand die voldoet aan de criteria voor verplichte zorg zal wel onder invloed van zijn psychische stoornis kunnen zijn aangetast. In die zin zal sprake kunnen zijn van wilsonbekwaamheid, gerelateerd aan de afwegingen die op dat moment van betrokkene kunnen worden gevraagd. Dit kan de mogelijkheid van het honoreren van de voorkeuren en wensen van betrokkene beïnvloeden.” Artikel 8:9 lid 4 sub a Wvggz verwijst, naar de rechtbank begrijpt uit de toelichting, naar de juridische uitleg van het begrip wilsbekwaamheid.”
In de beslissing verlenen verplichte zorg van 7 juli 2021 tot het verlenen van (onder andere) de vorm van verplichte zorg “toedienen van medicatie” heeft de zorgverantwoordelijke onder meer het volgende opgenomen:
“[…]
Betrokkene weigert sinds aanbieden tijdens opname orale medicatie passend voor het huidige ziektebeeld (Lithium en vervolgens Haldol) bij afwezigheid van ziektebesef en -inzicht en tevens vanwege zijn religieuze overtuigingen (joods). Betrokkene is ervan overtuigd niet ziek te zijn en geen bipolaire stoornis te hebben. Er is momenteel nog sprake van affect labiliteit en er is sprake van snel oplopende spanning. Bij het bespreken van medicatie loopt de spanning bij betrokkene snel op en wil hij bijbehorende uitleg niet horen. Tevens is er sprake van middelen misbruik (cannabis en alcohol). Dit alles brengt een risico op ernstig nadeel in de vorm van potentieel lichamelijke schade voor derden, psychische schade, het afroepen van agressie naar zichzelf toe, maatschappelijke teloorgang mede door risico op verlies van huisvesting en materiële schade voor zelf en anderen.
[…]
Momenteel weigert betrokkene medicamenteuze behandeling ondanks meerdere gesprekken met behandelaren. Incidenten zoals vastgelegd door de politie, crisisdienst en geverifieerd door steunsysteem, worden door betrokkene ontkend. Er is momenteel geen sprake van ziekteinzicht. […]”.
Ter zitting heeft de zorgverantwoordelijke toegelicht dat op basis van het beloop op de afdeling alsook de gesprekken met verzoeker en de heteroanamnese een bipolaire I stoornis is vastgesteld. Er is met verzoeker besproken dat Lithium de eerste keuze was, zeker in de manische fase. Dat is diverse malen besproken, maar verzoeker gaf aan nooit en te nimmer bereid te zijn medicatie in te nemen. Ook de alternatieven zijn besproken. Het besluit is niet lichtzinnig genomen. Er is bij de beslissing tot (onder meer) dwangmedicatie afdoende het actuele beeld beschreven en te kennen gegeven dat ziektebesef niet aanwezig was op dat moment en dat betrokkene op grond hiervan medicatie weigerde. Hiermee is afdoende onderbouwd dat verzoeker bij deze beoordeling is beschouwd als wilsonbekwaam ter zake. Er is ook overleg geweest met de partner en vader van verzoeker, ook over deze vormen van verplichte zorg. Het steunsysteem was het vanwege de ernst en het toestandsbeeld eens met dit plan, aldus de zorgverantwoordelijke.
De rechtbank stelt vast dat het besluit van 7 juli 2021 tot dwangmedicatie is gebaseerd op de beslissing van de rechtbank tot verlenging van de crisismaatregel van 24 juni 2021. De rechtbank heeft bij de beslissing tot verlenging van de crisismaatregel reeds overwogen dat het ernstig nadeel wordt veroorzaakt door een psychische stoornis en bezien welke vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn. De rechtbank stelt vervolgens vast dat bij de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg van 7 juli 2021 uitdrukkelijk is vermeld dat het verzoeker ontbreekt aan ziekte-inzicht en -besef en dat het, mede, daardoor niet mogelijk was om met hem in gesprek te gaan over het gebruik van medicatie. De rechtbank is van oordeel dat met de hiervoor aangehaalde motivering afdoende is omschreven op basis van de actuele gezondheidstoestand van verzoeker, dat ten aanzien van de vorm van verplichte zorg “toedienen van medicatie” onder invloed van zijn stoornis verzoekers oordeels- en besluitvormingsvermogen is aangetast. Dat bij deze motivering in het besluit niet specifiek de term “wilsonbekwaam” of de zinsnede “betrokkene is niet in staat tot redelijke waardering van zijn belangen” door de zorgverantwoordelijke zijn gebruikt, doet hier niet aan af. Uit de wetgeschiedenis blijkt immers dat het gaat om de toetsing waarbij de belangen van de betrokkene worden gewaarborgd en hiervoor is niet noodzakelijk dat door een zorgverantwoordelijke de juridische kwalificatie “wilsonbekwaam” dan wel “betrokkene is niet in staat tot redelijke waardering van zijn belangen” wordt gebruikt.
Gelet op het voorgaande is dit deel van de klacht ongegrond.
Klachtgrond II:
Verzoeker voert tevens aan dat hij ernstige bezwaren heeft tegen medicatie, welke bezwaren met name zien op de bijwerkingen. Ter zitting heeft verzoeker meegedeeld dat deze bijwerkingen bij hem bestaan uit vermoeidheid, slaperigheid, onrust en agitatie en opkomende agressie. Ook is er sprake van een lichte tremor. Het leven voor hem met medicatie is niet aanvaardbaar en er is weinig tot geen aandacht besteed door de artsen aan overspannenheid en burn-out en traumatische opvoedervaringen. De bijwerkingen staan niet in een redelijke verhouding tot het doel, te weten het voorkomen van ernstig nadeel. Bij de uitvoering van de zorgmachtiging dienen alle regels van de Wvggz in acht worden genomen. Daartoe behoren ook de algemene beginselen uit hoofdstuk 2 van de Wvggz. De eisen van proportionaliteit en doelmatigheid zien ook op bijwerkingen. Nu niet is onderzocht met verzoeker of er alternatieven mogelijk zijn, zijn deze beginselen geschonden, aldus verzoeker.
De rechtbank overweegt dat voor het toepassen van verplichte zorg sprake moet zijn van ernstig nadeel dat wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis. De rechtbank stelt vast, mede gelet op de beschikking van 29 juli 2021 waarbij een zorgmachtiging is verleend die kracht van gewijsde heeft, dat bij verzoeker sprake is van een psychische stoornis, te weten bipolaire stemmingsstoornissen en middelen gerelateerde en verslavingsstoornissen. Ten tijde van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg van 7 juli 2021 was blijkens de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel vastgesteld dat sprake was van een manisch psychotisch toestandsbeeld, vermoedelijk in het kader van een bipolaire I stoornis.
De rechtbank stelt ook vast dat de psychische stoornis van verzoeker ten tijde van het indienen van de klacht kon leiden tot ernstig nadeel. Als gevolg van de stoornis heeft verzoeker onder meer buren en een vriend bedreigd, zijn baan abrupt opgezegd, buiten op straat geleefd vanwege paranoïde wanen en tijdens de opname een badkamer laten onderlopen. Verzoeker had ten tijde van het indienen van de klacht geen ziektebesef en
-inzicht.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting op 1 september 2021 naar voren is gebracht, volgt dat de toepassing van verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie in depotvorm doelmatig, proportioneel en noodzakelijk is ter afwending van het ernstig nadeel.
Niet is gebleken dat er ten tijde van het indienen van de klacht minder bezwarende alternatieven waren. Verzoeker weigerde medicatie in te nemen en ook om daarover het gesprek aan te gaan, hoewel dit meerdere keren is geprobeerd. Daarnaast ontbrak ziekte-inzicht en -besef. Een minder bezwarend alternatief zou niet het beoogde doel hebben gehad gezien het ontbrekende ziekte-inzicht tot noodzaak van medicatie, en het ontbreken van bereidheid tot het innemen van medicatie. Het verlenen van verplichte zorg is evenredig gelet op de beoogde doelen van afwending ernstig nadeel. Lithium (of alternatieven) en Haldol zijn bewezen effectieve effectieve en doelmatige medicijnen passend bij de vastgestelde stoornis. Ter zitting is gebleken dat de behandelaren ten tijde van het verlenen van deze vorm van verplichte zorg ook bekend waren met de bijwerkingen die verzoeker op dat moment ondervond en dat ook hebben meegenomen in hun afwegingen.
Ten slotte is de verplichte zorg evenredig en naar verwachting effectief gebleken. Verzoeker verblijft inmiddels weer thuis en is ook in gesprek met zijn behandelaren over de benodigde zorg waarbij hij meer ziekte-inzicht toont.
Gelet op het voorgaande, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor de verplichte toediening van de medicatie, waarbij de rechtbank tevens van oordeel is dat de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid in acht zijn genomen.
De rechtbank zal derhalve ook dit deel van de klacht van verzoeker ongegrond verklaren.
Schadevergoeding
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding afwijzen.

Beslissing:

De rechtbank:
verklaart de klacht ongegrond;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Koper, rechter, bijgestaan door
mr. T.M.M.P. Westbroek als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
9 september 2021.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.