ECLI:NL:RBDHA:2021:9976
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Klacht over de uitvoering van verplichte zorg en wilsbekwaamheid in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2021 uitspraak gedaan over een klacht die door verzoeker was ingediend tegen de uitvoering van verplichte zorg op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, geboren in 1990, had een klacht ingediend bij de klachtencommissie over het verlenen van verplichte zorg, waaronder het toedienen van antipsychotische medicatie, en stelde dat er geen beoordeling van zijn wilsbekwaamheid had plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek en heeft de klacht beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving. De rechtbank oordeelde dat de zorgverantwoordelijke op basis van de Wvggz verplicht was om te beoordelen of verzoeker wilsbekwaam was, en dat deze beoordeling niet had plaatsgevonden in het besluit tot het verlenen van verplichte zorg. Desondanks concludeerde de rechtbank dat de zorgverantwoordelijke voldoende had onderbouwd dat verzoeker op dat moment niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen, en dat de uitvoering van de verplichte zorg derhalve rechtmatig was. De rechtbank verklaarde de klacht ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is genomen in het kader van de bescherming van de belangen van verzoeker, waarbij de rechtbank de beginselen van proportionaliteit en doelmatigheid in acht heeft genomen.