ECLI:NL:RBDHA:2021:9965

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
9036898 RL EXP 21-2992
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en eigendomsrecht bij de verkoop van een personenauto

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Europcar Autovermietung GMBH en een vennootschap onder firma, de heer en mevrouw [gedaagde 1] en [gedaagde 2], en de besloten vennootschap [gedaagde 3] BV. Europcar vorderde een schadevergoeding van € 24.950,- wegens inbreuk op haar eigendomsrecht op een personenauto die zij eerder had verhuurd. De auto was door [gedaagde 3] gekocht van een particulier, maar Europcar stelde dat deze verkoop niet rechtsgeldig was omdat [gedaagde 3] niet te goeder trouw was bij de aankoop. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde 3] onvoldoende onderzoek had gedaan naar de beschikkingsbevoegdheid van de verkoper, wat leidde tot de conclusie dat de overdracht van de auto niet geldig was. De vordering van Europcar werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente en proceskosten. In reconventie werd de vordering van [gedaagde 3] afgewezen, maar Europcar werd wel verplicht om de originele autopapieren aan [gedaagde 3] af te geven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Rolnr.: 9036898 RL EXP 21-2992
24 augustus 2021
[jw.sys.1.rolnummer]
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar Duits recht
Europcar Autovermietung GMBH,
gevestigd te Hamburg (Duitsland),
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Europcar,
gemachtigde: mr. H.A.J. Stollenwerck (Adelmeijer Hoying Advocaten),
tegen

1.de vennootschap onder firma [gedaagde 3] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.de heer [gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

3.mevrouw [gedaagde 2] ,

wonende te ’ [woonplaats] ,

4.de besloten vennootschap [gedaagde 3] BV,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagde 3] ,
gemachtigde: mr. F.J. Hordijk (Cees Advocaten).

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 15 februari 2021 met 9 producties (nrs. 1 tot en met 9);
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van 21 april 2021 met 11 producties (nrs. 1 tot en met 11).
1.2
Op 6 juli 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij is namens Europcar de heer G.H. Lalgemoed verschenen, alsmede de gemachtigde van Europcar en is namens [gedaagde 3] de heer [gedaagde 1] verschenen, alsmede de gemachtigde van [gedaagde 3] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van Europcar een ‘toelichting’ overgelegd. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Een schikking is niet bereikt.
1.3
Aansluitend op de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Op 11 januari 2019 heeft Europcar vanuit haar vestiging in Dortmund aan een zekere [betrokkene 1] , die zou wonen aan de [adres] te [plaats] , voor de periode 11 januari 2019 tot 31 januari 2019 verhuurd een personenauto van het merk Mercedes, type B 180 met voertuigidentificatienummer [nummer] en met Duits kenteken [kenteken] .
2.2
Ten tijde van de verhuur door Europcar aan [betrokkene 1] was de personenauto ongeveer drie maanden oud en had een kilometrage van 10.177. De nieuwprijs (in Duitsland) in 2018 van deze personenauto was ongeveer € 34.000,-.
2.3
Op 16 januari 2019, omstreeks 9.30 uur heeft (de zoon van) [gedaagde 3] bij een vestiging van Subway aan de Friedrich-Karl Straße in Oberhausen een personenauto van het merk Mercedes, type B 180, met Duits kenteken [kenteken] gekocht van een zekere [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ), die zou wonen aan de [adres] te [plaats] . Deze personenauto is gekocht voor een bedrag van € 16.800,-, welk bedrag [gedaagde 3] contant heeft betaald aan de verkoper.
2.4
Het voertuigidentificatienummer van de in Oberhausen door [gedaagde 3] gekochte personenauto is [nummer] en dat nummer is daarmee identiek aan het voertuigidentificatienummer van de personenauto die Europcar op 11 januari 2019 aan [betrokkene 1] had verhuurd. De op 16 januari 2019 door [gedaagde 3] van [betrokkene 2] gekochte personenauto is daarmee dezelfde auto, die Europcar aan [betrokkene 1] had verhuurd.
2.5
Tussen [betrokkene 2] en [gedaagde 3] is een (summiere) schriftelijke koopovereenkomst tot stand gekomen (‘Kaufvertrag für ein gebrauchtes Kraftfahrzeug’). Daarin wordt een koopprijs vermeld van € 16.800,-, waarbij met de hand het woord ‘Bezalt’ is geschreven, om aan te geven dat de koopprijs contant is voldaan.
2.6
Op de koopovereenkomst staat tevens aangegeven dat twee sleutels bij de koop zijn inbegrepen. Niettemin heeft [gedaagde 3] maar een sleutel van de auto ontvangen. De andere sleutel is nog in het bezit van Europcar. Europcar heeft deze (tweede) sleutel tijdens de mondelinge behandeling getoond.
2.7
De personenauto is door [gedaagde 3] op 16 januari 2019 op een zgn. ‘autoambulance’ naar het bedrijf van [gedaagde 3] in [vestigingsplaats] vervoerd.
2.8
In de nacht van 16 op 17 januari 2019 is de personenauto door de politie in beslag genomen en afgevoerd.
2.9
Op 24 januari 2019 heeft Europcar bij de politie in Dortmund aangifte gedaan van verduistering van de personenauto.
2.1
Op 26 januari 2019 heeft [gedaagde 3] bij de politie in [vestigingsplaats] aangifte gedaan van vermissing van de personenauto.

3.De vordering en het verweer daartegen in conventie

3.1
In conventie vordert Europcar om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde 3] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen het bedrag van € 24.950,-, de wettelijke rente dient primair te worden bijgerekend vanaf de datum 15 januari 2019 (de pretense aankoop) danwel subsidiair met ingang van de datum van de dagvaarding en te berekenen tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde 3] in de kosten van de procedure onder bepaling dat [gedaagde 3] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd worden indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, althans na de dag van betekening van het te wijzen vonnis zijn betaald.
3.2
Aan haar vordering in conventie legt Europcar ten grondslag dat [gedaagde 3] inbreuk heeft gemaakt op haar eigendomsrecht op de personenauto en dat [gedaagde 3] daarmee een onrechtmatige daad jegens haar heeft gepleegd, die [gedaagde 3] verplicht aan haar de als gevolg daarvan geleden schade te vergoeden.
3.3
[gedaagde 3] voert verweer tegen de vordering in conventie van Europcar. [gedaagde 3] stelt dat zij bij de aankoop van de personenauto te goeder trouw is geweest door zich in voldoende mate te vergewissen van de beschikkingsbevoegdheid van de verkoper van de personenauto en de daarmee verband houdende omstandigheden. Daardoor komt [gedaagde 3] de bescherming van artikel 3:86 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) toe, zeker nu [gedaagde 3] een bedrag van € 16.800,00 voor de auto heeft betaald.

4.De vordering en het verweer daartegen in reconventie

4.1
In reconventie vordert Van der Mee bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (I.) Europcar te veroordelen c.q. te gebieden tot volledige medewerking aan [gedaagde 3] vanaf de datum dat het vonnis in deze procedure wordt gewezen, zodat [gedaagde 3] in Nederland van de RDW een inschrijving en tenaamstelling voor het onderhavige voertuig met Duits kenteken [kenteken] verkrijgt; (II.) Europcar te veroordelen c.q. te gebieden tot afgifte van de originele Zulassungsbescheiningungen Teil 1 en Teil 2 behorende bij kenteken [kenteken] aan [gedaagde 3] , zulks binnen 14 dagen na de datum dat het vonnis in deze procedure wordt gewezen; (III.) Europcar te veroordelen c.q. te gebieden tot het doen van een onherroepelijke schriftelijke mededeling aan de Duitse kentekenautoriteit dat Europcar niet langer de rechtmatige eigenaar is van het onderhavige voertuig met kenteken [kenteken] en dat het voertuig wat Europcar betreft in Nederland kan worden ingeschreven, onder gelijktijdige toezending van het afschrift van die mededeling aan [gedaagde 3] , zulks binnen 14 dagen na de datum dat het vonnis in deze procedure wordt gewezen; (IV.) Europcar te veroordelen om aan [gedaagde 3] een dwangsom te betalen van € 1.000,- per dag of resterend deel daarvan dat de overtreding van een veroordeling onder I, II. of III. voortduurt, tot een maximum van € 30.000,- is bereikt; (V.) Europcar te veroordelen in de proceskosten van [gedaagde 3] in reconventie, waarbij de proceskosten binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis door Europcar dienen te zijn voldaan en voor het geval voldoening binnen de bedoelde termijn niet plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf het verstrijken van genoemde termijn alsmede met veroordeling van Europcar tot betaling aan [gedaagde 3] van de na het gewezen vonnis verschuldigde kosten.
4.2
Aan zijn vordering in reconventie legt [gedaagde 3] ten grondslag dat de personenauto te goeder trouw en tegen betaling van een bedrag van € 16.800,00 is verkregen, waardoor zij beschermd is tegen de (mogelijke) beschikkingsonbevoegdheid van [betrokkene 2] . Als gevolg daarvan heeft [gedaagde 3] er belang bij de auto in Nederland te registeren en op naam te stellen en daarvoor behoeft zij de autopapieren die (nog) in het bezit van Europcar zijn, een verklaring van Europcar om de registratie van de auto in Nederland mogelijk te maken, alsmede de verdere medewerking van Europcar, zulks op straffe van een dwangsom
4.3
Het verweer van Europcar tegen de vordering in reconventie van [gedaagde 3] is gelegen in de onderbouwing van haar eis in conventie.

5.De beoordeling

In conventie
5.1
Partijen zijn het in deze procedure over betrekkelijk veel zaken eens, maar op een punt staan partijen diametraal tegenover elkaar, namelijk op het punt of [gedaagde 3] ten tijde van de koop van de personenauto te goeder trouw was of niet. Zo zijn partijen het in ieder geval over eens dat de op 16 januari 2019 bij de vestiging van de Subway door [gedaagde 3] van [betrokkene 2] gekochte personenauto dezelfde personenauto is, die Europcar op 11 januari 2019 aan [betrokkene 1] had verhuurd. Partijen zijn het er ook over eens dat [gedaagde 3] bij de koop van de personenauto slechts een van de twee sleutels van de personenauto heeft ontvangen, ondanks dat de koopovereenkomst vermeldt dat er twee sleutels zouden zijn overhandigd. Niettemin betwist Europcar dat [gedaagde 3] een bedrag van € 16.800,- contant voldaan zou hebben voor de koop van de personenauto.
5.2
Uit artikel 3:86 lid 1 BW vloeit voort dat de beschikkingsonbevoegdheid van een vervreemder gedekt wordt, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is. Aan deze twee voorwaarden dient cumulatief voldaan te zijn. De betwisting door Europcar dat [gedaagde 3] een bedrag van € 16.800,- betaald zou hebben aan [betrokkene 2] , hetgeen [gedaagde 3] alleen door verdere bewijsvoering zal kunnen onderbouwen, kan daarom buiten beschouwing blijven indien nu reeds beslist kan worden dat [gedaagde 3] ten tijde van de aankoop niet te goeder trouw was.
5.3
Met betrekking tot de goede trouw van [gedaagde 3] neemt de kantonrechter als uitgangspunt dat [gedaagde 3] naar eigen zeggen op jaarbasis circa 250 auto’s in Duitsland koopt, om deze vervolgens in Nederland te koop aan te bieden. Daarmee is [gedaagde 3] in ieder geval aan te merken als een professionele handelaar in uit Duitsland afkomstige personenauto’s en kan daarmee op de hoogte geacht te zijn van de relevante marktomstandigheden en administratieve procedures om de betreffende auto’s in Nederland in te voeren en in Nederland op kenteken te stellen.
5.4
Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde 3] bij de aankoop van deze betreffende personenauto te goeder trouw was, dient in de eerste plaats de vraag te worden beantwoord of bij [gedaagde 3] twijfels hadden moeten rijzen ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid van [betrokkene 2] , het antwoord op welke vraag weer bepalend is voor de vraag in hoeverre op [gedaagde 3] een verzwaarde onderzoeksplicht rustte om zich ervan te vergewissen dat [betrokkene 2] daadwerkelijk beschikkingsbevoegd was.
5.5
De eerste aanwijzing voor [gedaagde 3] om te twijfelen aan de beschikkingsbevoegdheid van [betrokkene 2] was de omstandigheid dat deze maar beschikte over een van de twee sleutels van de auto. Nu kan het natuurlijk zo zijn dat de tweede sleutel, de reservesleutel, verloren kon zijn, maar dat neemt niet weg dat [gedaagde 3] voor de vermissing van de sleutel een (betere) verklaring aan [betrokkene 2] had moeten vragen dan wel hem had moeten verplichten een nieuwe tweede sleutel te verzorgen. Nu was het aan [gedaagde 3] om een nieuwe sleutel te regelen, aannemende dat elke koper van [gedaagde 3] tenminste twee sleutels zou verlangen.
5.6
De tweede aanwijzing was de vraag- c.q. koopprijs van de auto. [gedaagde 3] verklaart dat de vraagprijs € 17.500,00 bedroeg en dat overeenstemming werd bereikt over een koopprijs van € 16.800,00. Weliswaar onderbouwt [gedaagde 3] dat er kosten verbonden waren aan de import van de auto naar Nederland en dat er sprake zou moeten zijn van een zekere verkoopmarge, waardoor een koopprijs van € 16.800,- een commercieel aanvaardbare koopprijs was, maar dat verklaart niet waarom [betrokkene 2] een vrijwel nieuwe auto (drie maanden oud) en met een kilometrage van slechts 10.177 met een ‘verlies’ van (€ 34.000,00 - € 16.800,00 =) € 17.200,00, oftewel 49,4% van de nieuwwaarde, te koop aanbood en aangenomen moet worden dat het in Duitsland niet moeilijk moet zijn geweest een koper, al dan niet professioneel, te vinden die bereid was de auto voor beduidend meer dan € 16.800,00 te kopen.
5.7
De derde aanwijzing was dat de auto na de aankoop niet meteen bij de Duitse autoriteiten is afgemeld. Tijdens de mondelinge behandeling is van de zijde van Europcar de gebruikelijke procedure toegelicht dat bij de verkoop van een personenauto in Duitsland met het oogmerk om deze te exporteren de verkoper en koper gezamenlijk met de voertuigdocumenten en de nummerplaten de auto afmelden, waarna de auto met een tijdelijk kenteken naar de grens kan rijden. Daarbij heeft Europcar ook duidelijk gemaakt dat het in het belang van de verkoper is om de auto op deze wijze af te melden. [gedaagde 3] heeft deze toelichting van Europcar niet bestreden, zodat deze voor juist moet worden gehouden. Als professionele handelaar in uit Duitsland afkomstige personenauto’s had [gedaagde 3] argwaan moeten krijgen dat [betrokkene 2] niet op deze wijze van administratieve afwikkeling aandrong.
5.8
Uit het voorgaande blijkt dat er voldoende redenen voor [gedaagde 3] waren om te twijfelen aan de beschikkingsbevoegdheid van [betrokkene 2] . Daardoor rustte op [gedaagde 3] een verzwaarde onderzoeksplicht. Het enige dat [gedaagde 3] heeft aangevoerd ten aanzien van de onderzoeksplicht is dat (de zoon van) [gedaagde 3] de autopapieren heeft gecontroleerd op juistheid en echtheid en dat hij deze heeft vergeleken met de kentekenplaten. Zowel de autopapieren als de kentekenplaten oogden als origineel c.q. kwamen als echt over. Daarnaast zou [gedaagde 3] nog bij een Mercedes-dealer in Nederland het VIN-nummer van de betreffende personenauto hebben laten controleren. Als productie 3 bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde 3] de daarbij verkregen ‘Gegevenskaart’ overgelegd. Daaruit blijkt niet meer dan een aantal kenmerken van de betreffende auto, maar gegevens met betrekking tot het kenteken dan wel de eigenaar of tenaamstelling van de auto ontbreken daarop. Het kan zijn dat het registratiesysteem informatie bevat over mogelijke bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld aangifte van verduistering, maar daarbij geldt dat Europcar pas op 24 januari 2019 aangifte heeft gedaan van verduistering. Voor Europcar was de auto op 16 januari 2019 nog ‘gewoon’ verhuurd aan [betrokkene 1] .
5.9
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde 3] in combinatie met de drie eerder besproken aanwijzingen die bij [gedaagde 3] argwaan hadden moeten wekken ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid van [betrokkene 2] met betrekking tot de personenauto te weinig onderzoek gedaan naar zijn beschikkingsbevoegdheid, terwijl dat op betrekkelijk eenvoudige wijze mogelijk was geweest, zoals bijvoorbeeld door samen met [betrokkene 2] de overschrijving van het kenteken te regelen. De combinatie van die twee elementen maakt dat [gedaagde 3] niet als te goeder trouw aangemerkt kan worden. Daarmee is tenminste aan een van de twee voorwaarden van artikel 3:86 lid 1 BW niet voldaan. Daardoor is de overdracht van de personenauto niet geldig en dat betekent dat [gedaagde 3] geen eigenaar van de personenauto is geworden, ondanks het feit dat [gedaagde 3] de bezitter van de auto is of is geweest (tot de inbeslagname van de auto door de politie).
5.1
Anders dan dat wellicht voor de hand zou hebben gelegen vordert Europcar in deze procedure niet de afgifte van de personenauto aan haar, maar een vervangende schadevergoeding ter hoogte van een bedrag van € 24.950,-. In punten 2.2 en 2.3 van de inleidende dagvaarding stelt Europcar dat zij haar vordering jegens [gedaagde 3] baseert op onrechtmatige daad, meer in het bijzonder een inbreuk op haar eigendomsrecht op de personenauto. De vordering van Europcar op grond van onrechtmatige daad kan daarom in beginsel worden toegewezen.
5.11
Weliswaar betwist [gedaagde 3] in punt 5.38 van de conclusie van antwoord dat de schade van Europcar € 24.950,00 bedraagt, maar naar het oordeel van de kantonrechter is die betwisting te weinig onderbouwd. Weliswaar stelt [gedaagde 3] – wederom – dat er kosten verbonden zijn aan het verkoopgereed maken van de auto voor de Nederlandse markt, maar daarmee miskent [gedaagde 3] dat Europcar in Duitsland schade heeft geleden. Daardoor had [gedaagde 3] moeten bestrijden dat een tweedehands personenauto van het betreffende merk en type met een leeftijd van niet meer dan drie maanden, een kilometrage van 10.117 en een nieuwwaarde van
€ 34.000,00 in Duitsland een bedrag van € 24.950,00 waard is, maar minder. Dat verweer heeft [gedaagde 3] niet gevoerd. Daarmee wordt de betwisting van de waarde van de personenauto verworpen en zal de vordering van Europcar tot het gevorderde bedrag van € 24.950,00 worden toegewezen. Dat geldt evenzeer voor de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 januari 2019.
5.12
De vordering van Europcar in conventie zal aldus volledig worden toegewezen, inclusief de gevorderde proceskosten, nu [gedaagde 3] in conventie in het ongelijk wordt gesteld, zulks inclusief de gevorderde rente over de proceskosten, die zullen worden toegewezen vanaf de veertiende dag na betekening van het vonnis, om [gedaagde 3] de gelegenheid te geven vrijwillig aan dit vonnis te voldoen.
In reconventie
5.13
De vordering van Europcar in conventie wordt dan wel toegewezen, maar dat betekent niet dat de vordering van [gedaagde 3] in reconventie zal worden afgewezen.
5.14
Zoals reeds in rechtsoverweging 5.10 genoemd vordert Europcar niet de afgifte van de personenauto, maar de waarde van de auto bij wijze van schadevergoeding. Dat betekent dat enerzijds Europcar geen prijs stelt op teruggave van de auto en anderzijds dat zij tot het door haar gevorderde bedrag zal worden gecompenseerd. In dat licht is het alleszins voorstelbaar en ook redelijk dat Europcar de nog in haar bezit zijnde autopapieren aan [gedaagde 3] afgeeft, alsmede mededeling doet aan de Duitse kentekenautoriteit dat zij zich niet langer als rechtmatig eigenaar van de personenauto beschouwt. Niettemin kan van Europcar niet verwacht worden dat zij voor het overige medewerking verleent aan [gedaagde 3] om de auto in Nederland in te schrijven en te naam te stellen. Ook ziet de kantonrechter geen aanleiding aan de verplichtingen van Europcar tot afgifte van de autopapieren en mededeling aan de autoriteiten een dwangsom te verbinden, omdat Europcar geen aanleiding heeft gegeven te veronderstellen dat zij niet aan een rechterlijk vonnis zal voldoen.
5.15
Gelet op het feit dat de toewijzing van de vordering van [gedaagde 3] in reconventie slecht een uitvloeisel is van hetgeen in conventie is overwogen en beslist, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten in reconventie zodanig tussen partijen te verdelen dat iedere partij de eigen proceskosten in reconventie draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
- veroordeelt [gedaagde 3] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Europcar te betalen het bedrag van € 24.950,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde 3] in de proceskosten aan de zijde van Europcar, begroot op € 2.128,94, en onder bepaling dat [gedaagde 3] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn, indien [gedaagde 3] niet vrijwillig binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de proceskosten betaalt;
- verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
- veroordeelt Europcar tot afgifte van de originele Zulassungsbescheinigungen Teil1 en Teil 2 behorende bij kenteken [kenteken] aan [gedaagde 3] , zulks binnen 14 dagen na de datum van het vonnis;
- veroordeelt Europcar tot het doen van een onherroepelijke schriftelijke mededeling aan de Duitse kentekenautoriteit dat zij niet langer de rechtmatige eigenaar is van het onderhavige voertuig met kenteken [kenteken] en dat het voertuig wat Europcar betreft door [gedaagde 3] in Nederland kan worden ingeschreven, onder gelijktijdige toezending van een afschrift van die mededeling aan [gedaagde 3] , zulks binnen 14 dagen na de datum van het vonnis;
- verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- verdeelt de proceskosten in reconventie zodanig tussen partijen dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
- wijst hetgeen in reconventie meer of anders wordt gevorderd af.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.