ECLI:NL:RBDHA:2021:9894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
AWB 21/5265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van bezwaar tegen feitelijke uitzetting naar de Democratische Republiek Congo

Op 7 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een Congolese asielzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd bepaald dat zijn uitzetting naar de Democratische Republiek Congo niet achterwege zou blijven. De verzoeker had op 3 september 2021 een nieuwe asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris was van mening dat er geen nieuwe elementen waren die de uitzetting konden tegenhouden. De verzoeker stelde dat hij niet tijdig was geïnformeerd over zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelde dat deze claim niet op de juiste feiten was gebaseerd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een ondubbelzinnige toezegging van de staatssecretaris die het vertrouwensbeginsel zou kunnen ondersteunen. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar tegen het besluit van 3 september 2021 geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 september 2021, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5265

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

v-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2021 heeft verweerder met toepassing van artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaald dat de uitzetting van verzoeker naar Democratische Republiek Congo niet achterwege wordt gelaten.
Uit een kennisgeving van verweerder van 3 september 2021 blijkt dat verweerder
voornemens is verzoeker op 8 september 2021 om [..] uur uit te zetten. Er staat een vlucht
gepland naar Kinshasa (Democratische Republiek Congo) op 8 september 2021 om [..]
uur met vluchtnummer [#] .
Verzoeker heeft tegen het besluit van 3 september 2021 en de feitelijke uitzetting bezwaar
gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter op 3 september 2021 verzocht om een
voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat zijn uitzetting achterwege wordt gelaten
totdat op het bezwaar is beslist.
De voorzieningenrechter heeft het standpunt van verweerder per e-mail van 6 september
2021 ontvangen.
Verzoeker heeft vervolgens nog een nader stuk ingediend. Verweerder heeft daarop
gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 6
september 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De vlucht van verzoeker staat gepland op 8 september 2021. Daarom, en omdat partijen daardoor niet in hun belangen zijn geschaad omdat de voorzieningenrechter voldoende is geïnformeerd, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruikt.
2. Verzoeker heeft de Congolese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Verzoeker heeft meerdere asielaanvragen gedaan. De voorlaatste aanvraag van 10 september 2020 is door verweerder bij besluit van 21 oktober 2020 kennelijk ongegrond verklaard. Het ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 3 juni 2021 [1] ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 2 juli 2021 bevestigd [2] .
3. Verzoeker heeft op 3 september 2021 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Bij besluit van diezelfde dag heeft verweerder bepaald dat de uitzetting van verzoeker naar Democratische Republiek Congo niet achterwege wordt gelaten omdat verzoeker in het gehoor geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde heeft gesteld.
4. Verzoeker voert allereerst aan dat verweerder hem niet ten minste 48 uur voor de geplande vlucht van de uitzetting in kennis heeft gesteld en het besluit en de uitzetting daardoor niet in stand kunnen blijven.
4.1
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van verzoeker is uitgegaan van een verkeerde datum waarop zijn uitzetting gepland staat. De gemachtigde van verzoeker heeft in zijn verzoekgronden dinsdag (7 september 2021) genoemd, maar uit de kennisgeving zelf blijkt dat de datum van uitzetting woensdag 8 september 2021 om [..] is. Nu zijn grond is gebaseerd op onjuiste informatie, slaagt deze grond niet.
5. Verzoeker voert voorts aan dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen, nu de verklaringen in het rapport van gehoor van 3 september 2021 geen correcte weergave is van hetgeen hij heeft verklaard. Ter zitting is een getuige gehoord. Verzoeker heeft in het gehoor verklaard dat na afloop van de zitting bij deze rechtbank, zittingsplaats Roermond op 20 mei 2021, de procesvertegenwoordiger van verweerder aan zijn gemachtigde en mr. [naam 1] , die bij de zitting aanwezig was, uitdrukkelijk heeft verklaard dat het duidelijk is dat verzoeker niet liegt en geloofwaardig had dienen te worden geacht. Op de vraag van mr. Peeters aan de procesvertegenwoordiger waarom de beschikking dan niet is ingetrokken, antwoordde de procesvertegenwoordiger dat de IND wilde kijken wat de rechter met de beschikking zou doen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft verzoeker een verklaring van mr. [naam 1] overgelegd. Deze omstandigheid dient door verweerder als nieuw element of bevinding te worden aangemerkt. Dit staat niet correct in het gehoorverslag.
5.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, in haar uitspraak van 3 juni 2021 de biseksualiteit en de ter zitting afgelegde verklaring van de door verzoeker genoemde getuige volledig heeft meegewogen. Dit is door verzoeker niet betwist. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in die zin aan de onderhavige aanvraag geen andere of nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.
5.2
De rechtbank stelt wel vast dat partijen, zoals verzoeker stelt, na de zitting in Roermond over het beroep van verzoeker hebben gesproken. Dit ontkent verweerder in zijn reactie op de verklaring van mr. [naam 1] bij e-mail van 6 september 2021 ook niet.
5.2.1
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] volgt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig is dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Zoals de Afdeling eveneens heeft overwogen in haar uitspraak van 29 mei 2019 [4] dient, om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend.
5.2.2
De voorzieningenrechter acht niet aannemelijk dat er in dit geval een ondubbelzinnige toezegging door de procesvertegenwoordiging van verweerder is gedaan waaraan zulke verwachtingen kunnen worden ontleend. Verweerder heeft het besluit tijdens of na de zitting niet ingetrokken of gewijzigd. Het besluit lag op dat moment bij de rechter voor en is bij uitspraak van 3 juni 2021 in stand gelaten. De grond van verzoeker slaagt niet.
6. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar tegen het besluit van 3 september 2021 en de feitelijke overdracht geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt dan ook worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL20.18900, rechtsoverweging 9.3.
2.Zaaknummer: 202103739/1/V2.
3.Onder meer de uitspraak van 31 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1436.
4.Zaaknummer: ECLI:NL:RVS:2019:1694.